Onder de gezinnen die in 1889 vanuit Koudum naar Argentinië emigreerden was ook het gezin van Wouter Wouters[1]. Wouter Wouters werd op 8 maart 1852 in Koudum geboren. Hij was het vijfde kind van schipper Eelke Wouters die in 1817 was geboren in Koudum en daar overleed op 8 december 1859, toen zoon Wouter dus zeven jaar oud was. De moeder van Wouter was Hendrikje Baukes Visser die in Koudum geboren was op 6 januari 1817. In 1883, toen een jongere zus van Wouter trouwde, leefde moeder nog. Verdere gegevens van haar zijn niet bekend.
Op 15 mei 1880 trouwde Wouter Wouters, die toen boerenknecht was in Nijega, in Workum met Pietje Visser. Pietje was geboren op 30 september 1858 in Sneek, was daar in 1880 dienstmeid, terwijl als woonplaats Workum vermeld staat. In Nijega werd zoon Eelke op 2 februari 1881 geboren. Op 17 mei 1881 verhuisde het jonge paar van Nijega naar Workum, waar zoon Ynte op 23 juni 1882 geboren werd. Krap twee jaar later kwam het gezin naar Koudum.
Bij de geboorte van de eerste twee kinderen staat als beroep van de vader ‘arbeider’, bij de geboorte van Bauke op 11 januari 1884 in Koudum is dat ‘winkelier’. Vanaf 1885 is Wouter weer arbeider. Dat staat tenminste vermeld bij de geboorte van de volgende kinderen. Een eerste Klaaske werd geboren op 25 oktober 1885 en overleed een jaar later. Een tweede Klaaske zag het levenslicht op 15 januari 1888. Zoon Ype, geboren op 3 april 1889, werd nog geen vier weken oud.
Op 10 juli 1889 werd het gezin van Wouter en Pietje (wonende in Koudum A306a) met de vier kinderen Eelke, Ynte, Bauke en Klaaske door de ambtenaar van de gemeente Hemelumer Oldeferd uitgeschreven wegens vertrek naar Zuid -Amerika. Het gezin vertrok, net als enkele andere gezinnen uit Koudum, op 4 juni 1889 met de ss Schiedam van Rotterdam naar Argentinië.
Over de emigratie schreef Wouter Wouters enkele jaren later een flink aantal ingezonden brieven die geplaatst zijn in het Nieuw Advertentieblad (‘De Hepkema’), later Nieuwsblad voor Friesland. Hieronder staat een samenvatting van die brieven, waarin we kunnen lezen hoe het Wouter Wouters en zijn gezin vergaan is in Argentinië, tot 1911. Alle zeventien brieven zijn volledig weergegeven in een aparte bijlage[2]. De meeste brieven ondertekent hij met ‘Wouter Wouters, van Koudum’. Het is niet zeker of die toevoeging ‘van Koudum’ ook in de originele brieven naar de krant stond, of dat de redacteur dit heeft toegevoegd.
Brief 1 (Nieuw Advertentieblad 31-05-1893)
De eerste ingezonden brief, in het Nieuw Advertentieblad van 31 mei 1893 (maar geschreven op 20 april 1893) gaat over de reis en de eerste vier jaar in Argentinië. Wouters zegt op het idee van de brief gekomen te zijn na het lezen van “beschrijvingen uit Noord-Amerika en uit Afrika.”
De reis en de eerste dagen in Argentinië
Wouters begint die eerste brief met een korte beschrijving van de reis op de ss Schiedam. Over de reis zelf heeft hij niet te klagen. Zoals gebruikelijk brengen de Koudumer landverhuizers enkele dagen door in het Emigrantenhotel in Buenos Aires. Via Rosario, waar ze weer drie dagen in een Emigrantenhotel verblijven, gaan ze naar Mendoza[3], waar ze vijf dagen in het Emigrantenhotel blijven. Hieronder een flink fragment uit deze brief waarin ook informatie staat over andere (oud-)Koudumers:
“Van de 21 Hollandsche huisgezinnen, waaruit ons reisgezelschap bestond, kon niemand een woord Spaansch (hier de taal) spreken of verstaan. De drie laatste dagen van onze reis werd ons geen maal eten uitgereikt; wij moesten onszelf maar redden en er waren er onder ons, die geen cent meer bezaten. Te Mindoza werd echter goed voor ons gezorgd. Des anderendaags moesten 15 van de 21 familiën vertrekken naar San-Juan en wij overgebleven 6, onder wie ook de gebroeders Postma[4] bleven te Mindoza.
Wij meenden landbouwers te zullen worden, maar van landbouw was hier geen sprake; het was hier alles wijnbouw. Nu hebben de Hollanders wel een zekere naam als wijndrinkers, maar van wijnbouwen hebben ze al heel weinig begrip. Wij ook.
Toen we een dag of vijf in het emigranten-hotel hadden gelogeerd, kwam een Duitscher ons vragen, of we niet bij hem in dienst zouden willen komen; hij had een werk aangenomen, vijf uren daar van daan.
Dit aanbod werd met graagte aangenomen. ’s Anderen morgens moesten wij te 7 uur aan den trein wezen en wij spoedden ons allen, doch wij waren nog geen honderd pas van het emigranten-hotel verwijderd, of daar zakte Gatsche [= Gatske] de Vries, vrouw van Sjoerd Postma, ineen en was op hetzelfde ogenblik een lijk.
Sjoerd was door dit droevig voorval genoodzaakt voorloopig te Mindoza te blijven. Hier zat hij, in een vreemd land, onder vreemde menschen, die een vreemde taal spraken en dat met drie kinderen, van wie de kleinste ziek was. Dit kind werd hem afgenomen en naar het ziekenhuis gebracht. Drie dagen later kwam hij vragen, hoe het met zijn lieveling was. Het is dood, werd hem geantwoord. De zwaar beproefde man is nog drie dagen later bij ons gekomen.
Toen heeft eerst Lolke Postma zijn kind verloren, vervolgens ondergeteekende een kind [zoon Eelke kwam in 1890 door een ongeluk met een jachtgeweer om het leven], daarna is Lolke Postma zelf ziek geworden en vier weken later overleden. ’t Is treurig, op welke eene wijze hier de begrafenissen plaats hebben. ’t Is of een doode hond wordt weggebracht. Door een of twee vrienden wordt een graf gedolven, twee meter diep.
De weduwe van Postma kreeg permissie om, wat zij noodig had, maar uit den winkel te halen. Intusschen werden middelen in het werk gesteld, haar weer naar Nederland terug te sturen. Dit is ook gebeurd. Genoemde weduwe woont thans weer in Koudum. Sjoerd Postma heeft later nog een meisje van 7 jaar verloren. Dit kind is verdronken. Postma is, na twee maanden bij ons gewerkt te hebben, van ons vertrokken.
Mendoza
Nadat Wouters vier maanden voor die Duitser gewerkt heeft, gaat hij weer terug naar Mendoza, een stadje dat toen 25.000 inwoners telde. Hij beschrijft de uitgestrekte wijngaarden daar, meldt dat de wijn zeer goedkoop is en dat er vlakbij hoge bergen zijn. Wouters gaat niet in de wijnbouw werken, maar werkt mee aan de aanleg van een spoorweg.
De eerste dag daar merkt hij dat het ’s nachts behoorlijk koud is, vooral ook omdat ze geen onderdak hebben. “Gaarne zouden we een vuur aanleggen om ons daarbij te warmen, maar waar het brandhout weg te krijgen? Wel, zei een onzer, daar staan vier of vijf wagens vol hout voor ’t magazijn, laat ons daar wat van halen. Wij waren met ons zessen als Hollanders en waagden te zamen den diefstal van eenig hout. Maar jawel, de politie zag het en we mochten dien nacht in het politiebureau slapen met den voet in het ijzer. ’s Anderen morgens om 10 uur werden we weer vrij gelaten.”
Brief 2 (Nieuw Advertentieblad 14-06-1893)
In een volgende brief, in het Nieuw Advertentieblad van 14 juni 1893, maar een maand eerder geschreven, op 13 mei 1893 te Chacabuco vervolgt Wouter Wouters (“van Koudum”) zijn relaas. Twee maanden heeft hij gewerkt aan de bergspoorweg bij Mendoza, dan wil hij wel wat anders. Hij trekt met zijn gezin 15 uur sporen verderop, naar Villa Mercedes[5]. Daar werkt hij eerst weer aan een spoorweg, in dienst van een Franse maatschappij. Maar na negen dagen staakt deze maatschappij het werk en staat Wouters zonder werk.
Hij is ook nog eens een week ziek, maar dan wordt hem gevraagd om naar Santa Rosa[6] te gaan om te werken in een wijngaard. Van alles wordt hem en een partner uit Zeeland beloofd, zoals koeien, schapen, geiten, kippen en eenden van welke opbrengst hij de helft zou mogen houden.
De twee gezinnen reizen vijf dagen met een kar door muilezels getrokken en Wouters vindt het bepaald geen aangename reis. In Santa Rosa blijkt geen enkele andere Europeaan te zijn, en de wijngaard ziet er vuil en verwaarloosd uit. Ze doen wat ze kunnen op de wijngaard en proberen zelf nog wat boontjes en mais in de grond te krijgen. Zijn naaste buurman in Santa Rosa is de commissaris van politie.
Noodlot
Dan slaat het noodlot toe, Wouters beschrijft dat in zijn tweede ingezonden brief aldus:
“Op een middag, ’t was den 28 Dec. [1890], kwamen ik en mijn oudste jongen, een knaapje van bijna 10 jaar, van ons werk thuis te eten. Zoo we daar zitten – o, ’t zal me nooit vergeten – komt een jongen van den commissaris bij ons binnen, spelende met een geweer. Wij dachten er geen oogenblik aan, dat dit geladen zou zijn. Maar spelende weg richt hij het geweer op mijn jongen, een schot knalt en mijn arm kind valt dood neer. Deze dag zal onvergetelijk en droevig in onze herinnering blijven.”[7]
Verder in deze uitgebreide brief heeft hij het over de slechte ontwikkeling van het Argentijnse volk: van de tien kunnen er nog geen drie lezen en schrijven. Hij klaagt er ook over dat ze voor het werk te weinig krijgen om van te bestaan. Hij verbaast zich over de vele weddenschappen die er gehouden worden bij paardenraces en bij hanengevechten die op zondag plaats vinden. Zijn beschrijving van een hanengevecht eindigt met: “Zoo’n hanengevecht duurt net zoo lang, tot een der twee door neervalt. Dit noemt een volbloed Argentiniër zijn Zondags-vermaak. Wel een bewijs, dat hier nog geen wet op de dierenbescherming is ingevoerd.”
Goed nieuws
Er is ook goed nieuws: op 30 januari 1891 wordt in het gezin van Wouter Wouters en zijn vrouw Pietje Visser een dochtertje geboren. De Argentijnen zijn vol verwondering over de baby: “Zoo een blank kind hadden zij hier nog nooit gezien. Zoo werd mijne vrouw vaak in allen ernst gevraagd, of zij niet met een ander kind zou willen ruilen. Natuurlijk werd dit steeds verontwaardigd van de hand gewezen.”
Na tien maanden wil Wouters weg van de wijngaard, want van alle beloftes is niets terechtgekomen en hij verdient zelfs te weinig om nieuwe kleren te kopen. Het probleem is echter dat hij ook geen geld heeft om te reizen. Bovendien ligt het dichtstbijzijnde treinstation 36 uur lopen van hen vandaan. “Daar kwam nog bij, dat ze ons niet wilden laten gaan. Nu zult ge wel zeggen: maar waart ge daar dan zelf geen baas over? Nee, feitelijk niet; als men zoo diep in Argentinië zit, spant dit er wel om.”
Uiteindelijk verkoopt hij zoveel mogelijk van zijn schamele bezittingen en koopt hij een paard en twee ezels. Samen met het gezin van de Zeeuw vertrekken ze op 22 september 1891, ‘s avonds om 10 uur. “Waarom op zulk een ongeschikten tijd? zult ge vragen. Omdat ons vertrek gelijk stond met een heimelijke vlucht. ’s Anderen morgens reeds kwam de politie ons achterna en ik en de zoon van den Zeelander moesten mee terug en hebben voor straf vier dagen moeten zitten.”
Daarna gaat hij naar Villa Mercedes, waar de anderen hem opwachten. Vandaar reizen ze verder. Nou ja, reizen klinkt mooier dan het is: “Toen zijn wij met onze karavaan verder opgetrokken tot Vidéa. Van Santa Rosa tot Vidéa[8] is een afstand van omstreeks 110 uren en zulk een langen weg te voet afgelegd is geen kleinigheid.”
Brief 3 (Nieuw Advertentieblad 30-08-1893)
In het Nieuw Advertentieblad staat op 30 augustus 1893 de ‘laatste’ ingezonden brief van Wouter Wouters. Althans, dat kondigt hij zelf aan: “Voor het laatst kom ik u nog eens eenige letteren schrijven, met het verzoek ze een plaatsje te willen geven in uw veelgelezen blad.” Er zullen echter nog aardig wat brieven volgen.
Wouters schrijft deze derde brief op 26 juli 1893 in Chacabuco, waar hij zijn definitieve plek in Argentinië gevonden heeft, al is hij daar tussendoor ook een jaar weg geweest. Chacabuco ligt zo’n 200 kilometer westelijk van Buenos Aires en bestond in 1893 nog maar een jaar of twintig. Het plaatsje telde in 1895 3700 inwoners en tegenwoordig wonen er bijna 40.000 mensen[9].
Naar aanleiding van de arrestaties door de Argentijnse politie die hij in vorige brieven heeft beschreven, begint hij de brief met de manier waarop het Argentijnse rechtssysteem werkt. Daarna omschrijft hij wat je met diverse soorten (boerenarbeiders)werk kunt verdienen en wat het leven in Argentinië kost. Hij vertelt van alles over de prijzen van bijvoorbeeld levensmiddelen als groente, vlees, koffie en suiker.
Daarna gaat hij uitvoerig in op de manier waarop men in Argentinië omgaat met de overledenen. Zo beschrijft hij ook ‘Allerzielendag’. “Dan houdt men als het ware kermis op het kerkhof. Mij heugt nog uit mijne jonkheid, hoe druk het vroeger op de Gaasterlandsche Wildemarkt kon zijn. Maar dat was nog niets, in vergelijking met de drukte, welke hier op de kerkhoven wordt gemaakt op Allerzielendag.”
Bruiloft Karel de Hoop
Van de begrafenissen en Allerzielendag gaat hij over naar bruiloften, maar daar maakt men in Argentinië minder drukte om dan in Nederland. Bruid en bruidegom gaan simpelweg met hun getuigen (twee mannen en één vrouw) naar het gemeentehuis. “Ik zelf ben als eerste getuige tegenwoordig geweest bij het huwelijk van Karel de Hoop van Koudum en Maria Slimmers, een Zeelandsche. Hun werd iets voorgelezen waarop zij moesten antwoorden, net ook al als in Nederland. Vervolgens moesten ze elkander de rechter hand geven en ontvingen toen een zegenwensch. De getuigen zetten hunne handtekening en het huwelijk was voltrokken.”[10]
Jan Cornelis Koornstra
Wouters geeft in deze uitgebreide ingezonden brief ook enige informatie over Jan Cornelis Koornstra die eveneens uit Koudum afkomstig was[11]: “Ik ben in de nazomer [in juli is het in Argentinië winter] een tijdje bij Jan Koornstra geweest te maisplukken. ’t Stond er nog al goed voor met Jan en Sijke. Zij hadden p.m. 16 ossen en naar ik meen 4 paarden en daarbij nog twee vette varkens op het hok. Jan zal naar mijn inzichten in Argentinië wel vooruit komen met zijn grote jongens, beter dan ik. Ik moet het hoofdzakelijk alleen verdienen. Mijn oudste jongen is nog maar 11 jaar en heel klein van stuk; dus van diens verdienen komt nog maar weinig[12].”
Het interieur van huize Wouters
Bijna aan het eind van deze brief beschrijft hij de inrichting van zijn huis in Chacabuco.
“Misschien dat gij wel eens bij mij in huis wilt zien. Nu, dat kan wel, kom maar in. Gij komt door een glazen deur binnen en ziet vier steenen muren, want bedsteden en glazekasten houdt men er hier niet op na. Recht voor de deur staat een tafel met vier stoelen er om heen. Op de tafel staat een Christelijke scheurkalender, achter de tafel een houten kater [= soort bed?] voor de jongens, om op te slapen. Dan links ziet gij een klein houten ledikantje voor ons kleine meisje. Boven het ledikantje hangt een spiegel, aan de ene kant een koeienstaart tot bergplaats voor de haarkammen en aan de andere kant een witte handdoek. Daarnaast staat een ijzeren ledikant, dienende tot slaapplaats voor mijne vrouw en mij. Op het voeteneind staan twee kleerkisten. Ook hangen er kleeren aan den muur. Dan hebt ge twee borden en in den hoek nog een tafel met een klein wekkerklokje en een lamp er op. Vervolgens komt ge bij een vensterraam met zes ruiten en zo zijt ge den ook de deur weer uit.”
Wouter Wouters is niet optimistisch over de situatie in Chacabuca. Hij eindigt deze brief namelijk met:
“Heden is het hier revolutie in de stad. De Commissaris en andere gezagshoofden zijn gevangen genomen en de burgerij is baas. Wat het nog worden zal, weet ik niet, maar ik zie wel in, dat het zóó niet lang kan blijven.
U dank zeggende voor de opname dezer regelen, noem ik mij,
WOUTER WOUTERS van Koudum.
Brief 4 (Nieuw Advertentieblad 23-12-1893)
Op 15 november 1893 schrijft Wouters een brief die op 23 december in het Nieuw Advertentieblad geplaatst wordt. Hij heeft het daar over de uitgestrektheid van Argentinië. Slechts her en der zijn stadjes, verder zijn er uitgestrekte bossen, maar ook hele lappen vruchtbare grond, zoals tussen Villa Mercedes, “een stadje met ongeveer 1500 inwoners” en Chacabuco, “de plaats waar ik woon”.
Hij beschrijft de “verbazend groote kudden hoornvee. Er zijn hier veehouders, die zeven- à achtduizend stuks vee hun eigendom kunnen noemen en bovendien nog twee à drieduizend paarden.” De koeien worden niet gemolken en er zijn geen stallen voor het vee.
Ook legt hij uit hoe hij zich aanpast. Zo drinkt hij bijvoorbeeld nu maté, terwijl hij dat in het begin maar vreemd vond: “Waar we hier in ’t eerst ook vreemd van opzagen? Van het maté-drinken der Argentiniërs. Wij zagen de menschen daar staan met een potje in de hand en een zuigertje er in. In dat potje lag een zeker iets, waarop kokend water gegoten werd en dan reikte de een het den ander toe en elk dronk er uit.” Hij legt uit wat maté is: “Eene soort van thee, die net zo groen is als gras. ’t Is de volksdrank der Argentiniërs. Een echte Argentiniër drinkt anders niets en wanneer hij niet werkt, zit hij getrouw bij zijn potje.”
En nu, een paar jaar later:
“t Leek ons gek toe in ’t eerst , doch nu . . . zijn we ook al net gelijk. Als ik nu ’s middags, voor ik naar ’t werk ga, onder den treurboom zit, welke ik er drie voor mijne woning heb staan, laat ik mij ook al een potje klaar maken.
Geen vreemder menschen dan . . . menschen, denk ik nu wel eens. Kijk eens aan, toen we hier kwamen, beschouwden we de Argentiniërs als halve wilden, omdat zij het rauwe vleesch maar even aan een spit boven het vuur hielden en er dan naar believen afsneden en opaten. En thans? Ik wil het wel eerlijk bekennen, dat ik het vleesch nooit liever heb, dan wanneer het aan het spit gebraden is.”
Wouters vervolgt deze ingezonden brief dan met “de loonen, welke hier worden verdiend.” Klompenmakers zouden niet veel kunnen verdien, maar schoenmakers des te meer, “want klein en groot, arm en rijk, ieder draagt hier schoenen.” Dienstmeisjes van 17 à 18 jaar en ook jongere kinderen krijgen al enkele pezo’s extra “boven de kost” met eenvoudig werk, bijvoorbeeld als kindermeisje.
Brief 5 (Nieuw Advertentieblad 04-03-1896)
Het duurt ruim twee jaar voordat Wouter Wouters weer een brief schrijft naar de krant. Die brief schrijft hij op 18 januari 1896 en de ingezonden brief wordt geplaats in het Nieuw Advertentieblad van 4 maart 1896. Wouters meldt dat 1895 een uitmuntend oogstjaar geweest is. Nadeel is wel dat de mais behoorlijk in prijs zakte. Maar goed, Wouters is niet van plan in de mais of de tarwe te gaan, hij blijft in dienst bij de ‘melkboer’[13], zijn boer die zo’n 120 melkkoeien heeft.
Zijn werk bestaat uit melken en kaasmaken, waar hij aardig mee verdient. Bovendien heeft hij zelf “een vrije woning, een koe voor vrij melk en 20 kippen, waarbij ik ongeveer 120 kuikens heb loopen. Van de jonge hanen maak ik, als ze drie maanden oud zijn, minstens 40 centavos. Ik heb twee varkens in het hok en twee paarden met een veulen in het land.” Zijn twee zoons, 14 en 12 jaar oud, verdienen ook wat geld, dus samen hebben ze een heel behoorlijk inkomen en hij heeft, zo zegt hij, “als arbeider niet te klagen”. Vervolgens beschrijft hij hoe hij samen met de boer kaas maakt:
“Die kaasmakerij heeft met zeer eenvoudige hulpmiddelen plaats. Zes blikken petroleumbussen, die 10 centavos per stuk kosten, doen dienst als koperen emmers. De kaas wordt van zoete melk[14] gemaakt. Zijn de bussen vol, dan gieten we ze over in een blikken kaasketel. De inhoud wordt tot op 30° verwarmd. Dan komt er een poeder in, dat denzelfden dienst doet als in Holland het kunststremsel. Is de melk gestremd, dan wordt ze in blikken vaatjes gedaan en vervolgens met een blikken bus met water geperst. Met een blikken bus, inhoudende 20 liter water, worden vier kazen geperst. De kaasmakerij is een winstgevend bedrijf. De koeien geven hier ongeveer evenveel melk als in Holland en men heeft 11 à 12 liter water melk noodig voor een kilo kaas.”
Interessant in deze brief is ook dat sommige Koudumers, ook al wonen ze niet in dezelfde plaats, blijkbaar af en toe contact met elkaar hebben. Zo noteert Wouters in deze brief:
“Eenige dagen geleden heb ik bezoek gehad van Jelle de Hoop en vrouw uit Janin[15]. Zij hebben vier dagen en nachten bij mij gelogeerd en zeiden, dat ze best hun brood hebben. Douwe Visser is ook in Chacabuco gekomen, maar dezen gaat het minder voor den wind. Zijne vrouw is sukkelende en de doktersvisites zijn hier schrikkelijk duur. Mijne buurvrouw werd onlangs ziek en de dokter, die slechts drie keeren bij haar is geweest, leverde eene rekening in van 162 pezo’s. Hij rekende 50 pezo’s of guldens per visite en 4 pezo’s bovendien voor het komen met de koets. En dan komt nog de rekening van den apotheker, die ook volstrekt niet van lage cijfers houdt.
Brief 6 (Nieuw Advertentieblad 13-05-1896)
Wouter Wouters heeft in 1896 meer te melden, want al spoedig volgt een nieuwe ingezonden brief. Ze hebben in Argentinië wat last van de droogte waardoor de mais niet best groeide, maar “niemand heeft nog reden tot klagen. ’t Gaat hier ieder goed, zoowel den werkman als den boer en den burger en den winkelman en de ambachtslui. Namelijk als ze hun vak verstaan, werken willen en niet verkwistend zijn.”
Toch wil Wouters Argentinië geen ‘land van belofte’ noemen. Sommige zaken zijn in Nederland beter, zoals kerk en school. En ze hebben aardig wat last van criminaliteit: “Verder is het hier, om het nu maar eens rond uit te drukken, een land van stelen en rooven. Men doet het hier zeer in ’t groot en ook wel in ‘t klein.” Bij zijn boer hebben ze tot twee maal toe een koe in het weoland geslacht en vlees en huid meegenomen.
Ook hijzelf heeft last gehad: “In den nacht van 22 Febr. zijn mij niet minder dan 60 kippen ontstolen. Da’s een heele “boerderfij”niet waar? Doch heeft mij dien slag nog dadelijk niet kiploos gemaakt; ik hield gelukkig nog 120 over”. Verder verlopen de verkiezingen in Argentinië ook niet zonder moord of doodslag. “Bij de laatste verkiezing, die nu veertien dagen achter de rug is, zijn alleen in Chacabuco niet minder dan vier dooden gevallen.” Ook vindt er omkoperij plaats bij die verkiezingen.
De conclusie van Wouters in deze brief: “Er is dus zoo het een en ander niet precies in den haak, maar aders zoo ik zei is het hier een goed leven. Ik heb vast werk, verdien 40 pezo in de maand en krijg nog 5 pezo verhooging. Mijn beide jongens van 12 en 14 jaar[16] verdienen samen 30 pezo. Geen klagen dus.”
Brief 7 (Nieuw Advertentieblad 18-12-1897)
Anderhalf jaar later begint Wouters een volgende ingezonden brief, in het Nieuw Advertentieblad van 18 december 1897, met de zin: “Ik heb in langen tijd niet wat van me laten hooren, omdat ik hoopte, dat hier in Argentinië ook eens ’n ander, die beter dan ik de pen te voeren weet, uit den hoek zou komen. Nu dat niet het geval is, zal ik u maar weer eens het een en ander mededeelen.”
Vervolgens beschrijft hij een aantal plagen, zoals grote zwermen sprinkhanen die alles vernielen. Ook heeft Argentinië in 1897 last van “felle droogte”. Landbouwers moeten ten gevolge daarvan hun arbeiders ontslaan die zonder werk komen te zitten. “Vele boeren, die vroeger werkvolk in dienst hadden, moeten nu zelf arbeiden; anderen, die vroeger 4 à 5 arbeiders hadden, redden het nu met 1 à 2. Ik ken hier o.a. een Hollander, den heer Weijers, die vroeger ook wel eens in uw blad geschreven heeft. In den goeden tijd had deze 15 à 20 arbeiders in zijn dienst; nu heeft hij een klein herbergje. Door achteruitgang in zaken heeft hij zijn boel moeten verkoopen, en hij is de eenige niet die dit lot treft.”
In het laatste stukje van deze ingezonden brief spreekt hij over zichzelf, want hij is blijkbaar verhuisd:
“Ik woon thans niet meer te Chacabuco, maar te Videa, 20 uren verder het land in. Ik werk nog altijd bij denzelfden melkboer[17], die naar hier verhuisd is. Videa is maar een klein landstadje, wel drie maal zoo klein als Chacabuco. Ik ben nu, zooals men in ’t Hollandsch zou zeggen, zetboer. Ik heb ‘n 50 melkkoeien en kan de werkzaamheden met mijn eigen volk af, doch mijn vrouw heeft ’n meid.
We hebben in ’t eerst de heele boerderij gehad, maar dat ging boven onze krachten. Daarom heeft de patroon de helft weergenomen. Mijn loon is 20 cts. Van de 15 liter melk en nu kunnen we f 4 à f 4,20 per dag verdienen. Wij voor ons hebben dus niet te klagen.”
Brief 8 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 01-10-1904)
De brief uit het Nieuw Advertentieblad van 23 december 1897 is nog lang niet het laatste bericht van Wouters, al laat hij nu een flinke tijd – tot 1904 - niet van zich horen. Als we deze eerste zeven ingezonden brieven van Wouter Wouters bekijken, lijkt het er in ieder geval op dat de emigratie van het Koudumer gezin van Wouter Wouters redelijk succesvol geweest is. Dit ondanks de tegenslagen die hij zo nu en dan ook laat zien in de brieven. Deze conclusie wordt gesteund door de berichten die Wouters schrijft in de brieven van 1904 tot 1911 in het Nieuwsblad van Friesland (de opvolger van het Nieuw Advertentieblad) en nog steeds ‘De Hepkema’ genoemd.
In de brief van augustus 1904 en geplaatst in het Nieuwsblad van Friesland van 1 oktober 1904 schrijft Wouters dat alles behoorlijk duurder geworden is. “Dat komt van den snellen vooruitgang. Chacabuco, de plaats mijner inwoning, was twaalf jaar geleden nog maar een klein plaatsje; nu is het reeds een flinke landstad.” Blijkbaar is Wouters ergens tussen 1897 en 1904 weer terugverhuisd naar Chacabuco, mogelijk omdat hij daar zelf boer kon worden.
Het station van Chacabuco is druk door de graanhandel en in de stad verrijst de ene grote winkel na de andere. In de streek rond Chacabuco zijn vooral bouwboeren, “greidboeren” (veehoduers) zijn uitzonderingen. “Onder die laatsten behoor ik. Ik heb het geluk gehad mij van werkman zooveel op te werken, dat ik een boerderij heb gekregen. Eerst heb ik geboerd met andermans vee, nu is het mijn eigen. Met mijn buurman, iemand uit Zeeland, is het evenzoo gegaan, maar die is bouwboer. Er zijn er velen hier, die evenals wij, van werkman boer geworden zijn.”
Komt men verder het land in, dan krijgt men dan grond nog voor een zwart gezicht. Men betaalt slechts een kleinen prijs en de betaling wordt gemakkelijk genoeg gemaakt.
Hier in de omgeving van Chacabuco Is de landprijs 270 a 300 pezo per kwadre. Een kwadre is ruim 129 meter. In huur moet men 22 à 25 pezo per kwadre betalen. Een papieren pezo is gelijk f 1,10.
WOUTER WOUTERS van Koudum.
Brief 9 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 19-08-1905)
Deze brief in het Nieuwsblad van Friesland, Hepkema’s courant schreef Wouter Wouters (“vroeger uit Koudum”) te Chacabuco op 30 juni. Hij memoreert nog even dat in Argentinië de winter op zijn eind loopt. “De boer is al weer druk in de weer om het zaad aan de aarde toe te vertrouwen.” Even verderop is de situatie slechter: “De rivier is buiten hare oevers getreden, heeft uitgestrekte velden overstroomd en veel menschen en vee doen verdrinken. Volgens een onzer nieuwsbladen zijn er wel 135,000 stuks vee, paarden en schapen omgekomen.”
Brief 10 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 11-11-1905)
Enkele maanden later, op 11 november 1905 staat er weer een ingezonden brief in het Nieuwsblad van Friesland. Geschreven op 30 september, maar verrassend genoeg niet door Wouter Wouters zelf geschreven, maar door IJnte Wouters. Deze zoon was toen 23 jaar oud. IJnte (Ynte) was geboren in Workum op 23 juni 1882, twee jaar voordat het gezin Wouters (weer) naar Koudum verhuisde. Hij schrijft deze korte ingezonden brief van hoe het er in Argentinië aan toe gaat, op de zakelijke manier zoals zijn vader meestal ook deed.
Argentinië.
CHACABUCO, 30 Sept. 1905.
Als men uit Nederland naar hier komt, valt het op, hoe enorm uitgestrekt Argentinië is. En ook hoe weinig bevolkt, 't Dichtst bevolkt zijn de provincies Buenos Aires, Santa fé en Cordoba. Men verbouwt daar veel mais en trigo. In de nabijheid van de groote steden Buenos Aires en Rosario wordt nog al veel kaas en boter gemaakt. Er zijn groote fabrieken, die al de melk opkoopen en ze verwerken. De prijs der melk is hier 3 cts. per liter. Als men eene melkerij om de helft neemt, dan krijgt men land, vee, kar, bussen, emmers en wat er verder noodig is, van de fabriek, die op deze conditie 1½ ets. per liter melk betaalt. Men kan er dan flink mee uit. Drie melkers kunnen met behulp van een koeienbinder 6 à 700 liter melken per dag. Men zal in Holland misschien zeggen, dat dat wel wat veel is, maar als men weet hoe men hier werkt, dan zal men het kunnen begrijpen.
Het melkersvak is hier niet zoo aangenaam. Men begint hier in den zomer reeds te 2 uur in den morgen te melken en dat duurt tot 7 à 8 uur toe. Dan heeft men verder den geheelen dag werk met kalverschiften en waterputten voor het vee, want slooten heeft men hier niet.
De sprinkhanen zijn hier een groote plaag. Van 't jaar zijn ze er weer hevig. Van uit het noordoosten strijken zo rechts en links over het land en vreten alles kaal. Men is weer met alle kracht op vervolging uit. Tot de soldaten toe moeten er op los om sprinkhanen te dooden. Dagelijks worden er bij duizenden kilo's verbrand, begraven of verpletterd door groote ijzeren rollen. Maar al worden er ook milioenen verdelgd, steeds staan weer nieuwe millioenen op om een plaag des lands te zijn.
IJNTE WOUTERS
Brief 11 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 08-09-1906)
In een niet al te lange brief in het Nieuwsblad van Friesland van 8 september 1905 (geschreven op 1 augustus) laat Wouter Wouters zien hoe goed het Argentinië gaat en hoe hij daar mede van profiteert:
Argentinië beleeft een tijd van grooten voorspoed. De overvloedige oogsten, nu enkele jaren achtereen, hebben menigen arme tot welgesteldheid, menig welgestelde tot rijkdom gebracht. Rondom worden nieuwe spoorlijnen aangelegd, vooral noodzakelijk voor het vervoer van het graan. Nog al den dag hoort men de klacht, dat er geen wagens genoeg zijn voor dat vervoer. We hebben hier dit jaar ook electrische verlichting gekregen en men spreekt ook over een electrische tram door ons dorp naar Salte Bergouw en Tjiewekooi. Van alle zijden is 't dus een roepen om werkkrachten.
De trigo is nu grootendeels weer in den grond en voor de mais begint men weer te ploegen. Mais is hier de hoofdproductie. En als het dan in den pluktijd is, is het nog veel drukker dan in Friesland in de “ungetiid". Twintig, dertig landbouwers staan dan bij aankomst van elken trein aan het station, om werklieden te huren en 't gebeurt meermalen, dat geen enkele werkman uit den trein komt.
De grond gaat hier voortdurend omhoog in prijs, zoowel in koop als in huur. Ik huur hier 72 kwadere[18] voor 22 pezo de kwadere en heb het dan mee van 't goedkoopst. Er zijn er die tot 35 moeten betalen.
Hoe het geld hier geld verdient, kan uit het volgende blijken. Mijn landheer vertelde mij, dat hij in een maand tijds 30,000 pezo had verdiend. Hoe dat mogelijk is? Wel heel eenvoudig. Hij had 2000 H.A. land gekocht en dit in kleine stukken weer van de hand gedaan. Daarmee had hij zulk een winst gemaakt.
Brief 12 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 02-03-1907)
In een brief, geschreven op 11 januari 1907 en in de krant geplaatst op 2 maart, vertelt Wouters dat de streek waar hij woont, geluk heeft. Het is zomer en het is droog. Om hem heen hebben ze last van de sprinkhanen, maar blijkbaar in Chacabuco (nog) niet:
“Chacabuco is tegenwoordig een van de gelukkigste plaatsen des lands. We zitten als het ware ingesloten van de sprinkhanen, dat wil zeggen overal om ons heen heeft men geducht van de sprinkhanenplaag te lijden, maar wij zelf zijn er tot dusver gelukkig van verschoond gebleven. Gister ben ik nog in Salto geweest, maar daar was het vanwege de sprinkhanen een treurig gezicht. Alles verwoest en kaal. Ge kunt het niet beter vergelijken, dan alsof plotseling de winter over een landstreek gekomen is.”
Nauwkeurig beschrijft hij hoe moeilijk het is om de sprinkhanen te bestrijden en hoe lang zo’n plaag doorwerkt. Aan het slot van de brief maakt hij een opmerking over de toenmalige emigratie naar Argentinië:
“De landverhuizing naar Argentinië gaat nog steeds door. Er zijn in het afgeloopen jaar niet minder dan 200.000 landverhuizers “binnen” gekomen en in de eerste drie maanden van dit jaar verwacht men weer 200.000. Ik hoor er echter niets van of hier ook Nederlanders komen. Hun aantal zal in elk geval onbeteekenend zijn”.[19]
Brief 13 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 31-08-1907)
Twee jaar later is hij wat uitgebreider van stof en laat hij zich iets meer van zijn persoonlijke kant zien. De brief staat in het Nieuwsblad van Friesland: Hepkema's courant van 31-08-1907 en is een maand eerder geschreven, op 27 juli. Wouters hekelt in deze brief ook het beleid van de Nederlandse regering in 1889, toen hij naar Argentinië kwam. Dat de emigratie rond 1889 niet altijd goed afliep, komt omdat “onvermogende landverhuizers” zonder middelen van bestaan zomaar in Buenos Aires aan land gezet werden. “Wat heeft de Nederlandsche regeering, wat heeft het Nederlandsche consulaat, wat hebben Nederlandsche geldmannen voor ons gedaan? Niets.”
Van de Argentijnse regering kreeg men land en vrij vervoer per spoor naar de plaats van bestemming. Maar de Nederlanders organiseerden zich niet, zoals andere Europeanen wél deden. “Thans hebben Russen, Zweden, Fransehen, Duitschers en Belgen hier allen bloeiende kolonies, maar wij Hollanders zijn verstrooid als stof in den wind. De meesten, die konden, zijn naar Nederland teruggekeerd en hebben daar natuurlijk niet veel goeds van Argentinië verteld. De achtergeblevenen zitten meest allen in Buenos Aires en werken op de schepen of op de fabrieken. Ze zijn hier nu zoowat ingeburgerd, al vinden ze zich nooit volkomen thuis. Met het jonger geslacht gaat het beter. Maar over 't geheel hebben wij hier anders thans niet te klagen.”
Verder schrijft hij in de brief over de bruiloft van zijn oudste zoon met een Italiaans meisje: “De bruiloft is gehouden op Argentijnsche manier. Een week te voren werd de schuur versierd met bloemen en linten, en met de Nederlandsche, de Italiaansche en de Argentijnsche vlag. Den dag vóór de bruiloft kwamen er twee meisjes om met mijne dochter pastillen te bakken. Dat is een Argentijnsche lekkernij, die op bijna geen enkel feest ontbreekt. Vervolgens werden er twee speenvarkens geslacht, een jong schaap, zes vette kippen en acht vette jonge hanen.”
Dat was nog niet alles en de trouwdag zelf “reden vier koetsen uit de stad, elk met drie paarden bespannen, voor, om ons naar het gemeentehuis te brengen, en we keerden naar huis terug met zes koetsen. Daarna had de eigenlijke bruiloft plaats. Er zaten ongeveer honderd personen aan den disch en er werd veertig liter wijn geschonken. Na den maaltijd werden stoelen en tafels naar buiten gebracht, de muziek speelde, en de dans begon. 't Was nog vroeg — maar in den volgenden morgen, toen ieder huiswaarts keerde.”
Aan het slot van de brief zegt hij dat hij ervoor gezorgd heeft dat zijn zoon ‘bouwboer’, akkerbouwer kon worden: “Het eerste jaar huur heb ik voor hem betaald; paarden, ploegen, enz. heb ik hem gegeven, en nu moet hij maar zien vooruit te boeren. Ik ben zelf bouw- en greidboer (letterlijk weideboer, veehouder) van beiden.”
Hij ondertekent deze ingezonden brief met “WOUTER WOUTERS, vroeger werkman te Koudum”.
Brief 14 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 02-04-1910)
Drie jaar later schrijft Wouters weer een brief naar het Nieuwsblad van Friesland: Hepkema’s Courant van 2 april 1910. Daarin schrijft Wouters over tegenslagen, zoals alweer een sprinkhanenplaag, en hoe anders het in Argentinië gaat dan in Nederland, maar laat ook zien dat het hem goed gaat.
De sprinkhanen kwamen van 4 tot 18 november ‘als sneeuwvlokken in een Nederlandse sneeuwstorm’. Vooral de maïsvelden werden weggevreten, “en mais is nu eenmaal het hoofdproduct van Argentinië”. Argentinië vindt hij nog altijd een best land, hoewel de beste jaren voorbij zijn.
Anders dan in Nederland moet je in alles opbouwen. Je kunt land huren “zooals het geschapen is”, maar dan moet je verder alles zelf doen. Zeen huis bouwen, zorgen voor omheining “want slooten, zooals in Friesland, kennen we hier niet”. Samen met een andere Nederlander heeft Wouters een flink stuk grond gehuurd: “We hebben er eerst afgenomen wat we In eigen gebruik wenschten te nemen en de rest in kleinere stukken weer onderverhuurd. Alzoo ben ik huurder en landheer tegelijk”.
Voor nieuwkomers (uit Nederland) blijft de taal een probleem. Ook is er niet altijd werk en kan een arbeider zomaar ontslagen worden. Wouters noemt Argentinië wel een gezond land, niet te koud en niet te warm. In Chacabuco en in omgeving wonen een tiental Nederlandse families. Voor een jongeman van twintig jaar is er altijd wel wat te vinden. “Voldoet het hem hier niet dan kan hij toch altijd wel zooveel oververdienen dat hij over een jaar reisgeld heeft om naar Nederland terug te keeren.”
Onder deze brief van Wouter Wouters staat nog een ingezonden brief, van ene C.B. Kulberg uit Calle Espana 313. Die schrijft over het carnaval in Argentinië en dat hij dit jaar het carnaval bij Wouter Wouters in Chacabuco meegemaakt heeft. Ze zijn per koets naar de corso gereden en alle Hollanders in Chacabuco sloten zich bij hen aan.
Onder die ingezonden brief staat dan nog deze mededeling:
Die brief, die niet in zijn geheel geplaatst is, zal van Jarich van Dam - eveneens oud-Koudumer - zijn geweest. In een volgende brief, geschreven op 5 mei 1910, reageert Wouters op de mededeling dat het Van Dam in Argentinië tegengevallen en dat hij Nederlanders het landverhuizen naar dat land ontraadt.
Brief 15 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 08-06-1910)
In deze brief reageert hij op het feit dat Van Dam Nederlanders afraadt om naar Argentinië te komen en hij doet dat in uitgesproken taal:
“Ik vraag echter den heer Van Dam, wat weet gij af van Argentinië? 'n Twintig jaar geleden meen ik wel, dat gij 'n kleine twee jaar hier zijt geweest, maar gij weet toch ook wel, dat er in 18 jaar tijds veel kan veranderen. En op zichzelf is een tijdperk van twee jaar veel te kort, om een groot land als Argentinië te leeren beoordeelen. Alle Hollanders, die toen teleurgesteld weer naar Holland zijn teruggekeerd, moesten liever wat meer geduld geoefend hebben, dan zou Argentinië in Holland niet op zulk een slechte naam zijn gebracht. Alle Hollanders toch, die hier toen gebleven zijn, hebben goed hun brood gevonden en voor hunne kinderen een flink vooruitzicht. Heden laat ik mijn vrouws zuster met haar man en kinderen overkomen, wat mij f 400 kost. Als het in Argentinië slecht was, zou ik dit toch niet gedaan hebben.”
Vervolgens geeft hij een lijstje van de lonen, die een arbeider, timmerman, metselaar, smid, draaier, schoenmaker, zadelmaker, wagenmaker, machinewerker en kapper verdienen. Ook geeft hij de prijzen van levensmiddelen, kleren en schoenen, met als conclusie: “als men over ‘t geheel de werkloonen en de prijzen der levensmiddelen met die in Nederland vergelijkt, heeft men dan wel billijke reden, om landverhuizing naar Argentinië af te raden?
Brief 16 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 05-11-1910)
Ook in een brief van 3 oktober 1910, geplaatst in het Nieuwsblad van Friesland Hepkema’s Courant van 5 november 1910 maakt Wouters zich druk over onjuiste informatie in de krant over Argentinië. Dat zet hij eens even goed recht. Tevens maakt hij duidelijk hoe goed hij het heeft, ook vergeleken met Nederland.
Ook ene J. Bets had gereageerd op de opmerking van J. van Dam en Wouters aangevallen in een artikel in het Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant 20-08-1910. Daar reageert Wouters ook weer op.
“In uw no. van 20 Augs. lees ik, dat de heer G. Bets niet kan meegaan met mijn schrijven en beweert, dat men niet over de toestanden hier kan oordcelen, of men moet In de stad wonen. Ik geloof echter, dat wij hier op het platteland juist beter met de toestanden op de hoogte zijn dan de stadbewoners.” Niet waar o.a. Is de bewering van den heer Bets, "dat het met den landbouw tegenwoordig slecht gaat.” Integendeel, de landbouw gaat met reuzenschreden vooruit”
Hij beweert dat er heel wat emigranten in Argentinië zijn die met niets kwamen en nu vaak rijden In een koets met een span prachtige paarden. Wouters bestrijdt ook de opmerking van Bets dat de werkloosheid in Argentinië haast even groot Is als In Nederland: “Dat kan ik niet aannemen, want onlangs is hier nog een Hollandsche timmerman gekomen, die in Buenos Aires dadelijk werk kreeg voor 5 pezo (f 12,50) per dag met 8 uur werken. (…) Nu kan het zijn, dat de heer Bets zulke loonen nog niet hoog genoeg acht, maar ik noem het een mooie daghuur en ik blijf bij mijn bewering, dat de Hollanders wat meer geduld moesten hebben gehad.”
Dat gebrek aan geduld snapt hij overigens ook: “Mij Is ook wel menigmaal de moed in de schoenen gezonken”. Maar, zegt Wouters, als Argentinië zo’n slecht land is, hoe kan het dan dat ik met mijn grote huishouding zover gekomen ben? Want hij heeft ook hoge dokters- en apothekersrekeningen gehad. En in Buenos Aires lopen wel wat werklozen rond. “Maar men diene In acht te nemen, dat waar het hier wemelt van landverhuizers van verschillende naties, er ook altijd lieden onder zitten, die het liefst met een groot woord door den tijd komen.”
Brief 17 (Nieuwsblad van Friesland Hepkema’s Courant 01-04-1911)
In de laatst bekende ingezonden brief van Wouter Wouters regeert hij op een ingezonden brief van T.R.F Hoeve in het Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant van 4 februari 1911. Hoeve had daar gereageerd op de informatie van Wouters in brief 16, van 5 november 1910. Wouters noemt daar een aantal geldbedragen die volgens Hoeve een veel te gunstig beeld schetsen van de situatie in Argentinië. Wouters verklaart de verschillen door te wijzen op de plek waar beiden wonen, Hoeve in Guamini en Wouters in Chacabuco, 600 kilometer verderop. En Wouters was, zo zegt hij, inderdaad niet juist geïnformeerd over de prijzen van het vervoer per spoor.
Volgens Wouters heeft de redactie van de krant bij het omzetten van de Argentijnse geldbedragen ten onrechte de peso gelijkgesteld met een rijksdaalder. Ook geeft hij toe dat 1910 een slecht jaar geweest is in Argentinië, onder andere door de droogte. Na nog wat bedenkingen geuit te hebben op diverse opmerkingen van T.R..F. Hoeve, besluit hij deze laatste ingezonden brief met: “Wil de heer Hoeve eens overkomen, om het land hier te bezien, mijn deur staat voor hem open.”
Waarna hij de ingezonden brief ondertekent met “WOUTER WOUTERS (van Koudum.)”
Hoe het verder gegaan is met het gezin van Wouter Wouters in Argentinië is niet verder onderzocht.
[1] Inleidende informatie over de emigratie naar Argentinië (van Koudumers) in 1889 op de pagina ‘Emigratie van Koudumers naar Argentinië eind 19e eeuw’.
[2] Zie de pagina ‘De ingezonden brieven uit Argentinië van Wouter Wouters van 1893 tot 1911 in het Nieuw Advertentieblad’.
[3] Mendoza (Wouters schrijft ‘Mindoza’) is al een oud stadje en ligt zo’n 1000 kilometer ten westen van Buenos Aires en niet ver van de Chileense grens. Het is tegenwoordig een van de bekendste wijnsteden in Argentinië. Het was lange tijd een klein plaatsje, tot het eind 19e eeuw een spoorwegverbinding kreeg met Buenos Aires. Toen duurde de treinreis enkele dagen, tegenwoordig doet de trein er zo’n 13 uur over.
[4] De gebroeders Postma zijn de broers Lolke en Sjoerd Postma. Zie de pagina ‘Emigratie van de gezinnen van Lolke en Sjoerd Postma naar Argentinië’.
[5] Villa Mercedes ligt 350 kilometer ten oosten van Mendoza (en 700 kilometer ten westen van Buenos Aires).
[6] Santa Rosa ligt ruim 400 kilometer ten zuiden van Villa Mercedes
[7] De overleden zoon moet Eelke geweest zijn. Die was geboren 2 februari 1881 in Nijega waar het pasgetrouwde echtpaar Wouters na het huwelijk was gaan wonen. In zijn beschrijving van de belevenissen slaat Wouters blijkbaar weleens wat maanden over, want het overlijden van eelke Wouters zal op 28 december 1890 geweest zijn.
[8] Mogelijk Vedia (Vidéa is niet gevonden), een plaatsje dat zijn oorsprong heeft in 1885. Van Santa Rosa naar Vedia is het ongeveer 450 kilometer en Wouters doet daar lopend met zijn gezin 110 uur over. In een ingezonden brief in het Nieuw Advertentieblad (29-6-1895) schreef Leendert Bossers & Zoon dat Jan Koornstra, ook een oud-Koudumer, planne had om naar Vedia te gaan. Zie de pagina ‘Jan Cornelis Koornstra 1850-1898’.
[9] Zie Wikipedia: https://es.wikipedia.org/wiki/Chacabuco_(ciudad).
[10] In een verslag van Karel de Hoop uit 1896 over de zeven jaar dat hij in Argentinië verbleef, schrijft Karel nergens dat hij in Argentinië trouwde. Zie de pagina ‘Emigratie van de gebroeders De Hoop naar Argentinië’.
In brief 13 schrijft Wouters over de uitgebreide bruiloft van zijn eigen zoon met een Italiaanse.
[11] Jan Cornelis Koornsta (1850-1898) was op 25 september 1889 met zijn gezin (vader, moeder en zeven kinderen) naar Argentinië vertrokken met de ss Schiedam. Van hem zijn enige brieven aan het thuisfront in Koudum bekend. Die brieven lijken te ondersteunen wat Wouters over Koornstra noteert. Zie de pagina op de website van Histoarysk Koudum over Jan Cornelis Koornstra.
[12] Ynte Wouters, geboren op 23 juni 1882 in Workum.
[13] Melkboer’ hier in de oorspronkelijke, letterlijke betekenis: boer die melkt (wat in Argentinië overigens niet heel gewoon was).
[14] Zoete melk is onbewerkte verse melk (in tegenstelling tot zure melk, karnemelk, die overblijft na het kaas- of botermaken.
[15] Waarschijnlijk Junin, zo’n 50 kilometer ten westen van Chacabuco.
[16] Deze beide zoons zijn Ynte Wouters geboren 23-06-1882 in Workum en Bauke Wouters geboren 11-01-1884 in Koudum.
[17] Zie noot 10.
[18] Een ‘quadra’ is een oppervlakte van 130 x 130 meter (bijna 17.000 m²).
[19] Inderdaad vertrekken er in die jaren veel West-Europeanen naar Argentinië, maar is het aantal Nederlanders dat naar Argentinië emigreert niet groot. Het Nieuwsblad van Friesland zegt er op 15-06-1907 dit van:
“Er is een tijd geweest, nu ruim twintig jaren geleden, dat ook in ons land de roep ging: Naar Argentinië! Later heeft men er zooveel niet meer van gehoord. Over 't algemeen viel 't er niet mee; 't kan ook zijn, dat ons volk er zich minder goed wist in te burgeren, ofschoon een onzer vroegere gewestgenooten, de heer Wouter Wouters van Koudum, die in dien tijd er ook heengegaan is en die herhaaldelijk brieven voor ons blad geschreven heeft, over 't geheel zich wel tevreden betoonde met de verbetering van zijn maatschappelijken welstand. Anderen echter hebben niets dan teleurstelling gevonden en zoo heeft de trek naar Argentinië in ons land niet lang aangehouden.
In de zuidelijker, overwegend katholieke landen is het echter anders. Uit die landen richt een onafgebroken landverhuizers stroom zich naar de dun bevolkte en zoo veel belovende Argentijnsche republiek. In geen voorafgaand jaar zelfs is die landverhuizing zoo sterk geweest als in 1906. Meer dan een kwart millioen hebben er verleden jaar een beter vaderland gezocht. Ruim de helft waren Italianen, bijna een derde deel Spanjaarden. Verder 17,000 Russen, 4200 Oostenrijkers, 3700 Franschen en 2200 Duitschers. Uit Nederland gingen er zoo weinig, dat het getal niet eens wordt genoemd. Van de 252,000 landverhuizers waren bijna 227,000 katholiek en bijna 14,000 joodsch.”