Jan Cornelis Koornstra is geboren op 25 januari 1850 te Balk als zoon van Rinze Hiddes Koornstra en Jetske Jan Cornelis Salverda. Hij overleed in Rojas (Argentinië) op 1 oktober 1898[i]. Jan [Juan] Koornstra was met zijn gezin van Koudum[ii] naar Argentinië geëmigreerd in 1889.
Kort na de geboorte van Jan Cornelis verhuist het gezin Koornstra naar Koudum waar vader zijn slagerspraktijk voortzet. Op 12 mei 1862 verhuist de boerenknecht Jan Cornelis Koornstra (als twaalfjarige) naar Hindeloopen, waarvandaan hij op 13 mei 1863 naar Workum gaat. Op 18 maart 1870 - hij woont dan volgens het militieregister in Hindeloopen – wordt hij vrijgesteld van militaire dienst wegens broederdienst. Op 12 juli 1870 vertrekt hij van Workum naar de gemeente Hemelumer Oldeferd en Noordwolde.
Op 22 mei 1873 trouwt boerenknecht Jan Cornelis in Koudum met boerenmeid Sijke Bijlsma, oud 20 jaar, geboren te Workum als dochter van Rintje Tjeerds Bijlsma en Wal Ottes van Noggeren. Het echtpaar vestigt zich officieel op 3 augustus 1873 in Koudum (uit Wonseradeel). Op 22 mei 1874 hebben Jan Cornelis en zijn vrouw Sijke een doodgeboren zoontje gekregen. Op 1 juli 1875 wordt zoon Rinze[iii] geboren. Als adres in Koudum staat vermeld Koudum A/26, Klein Weste. Het beroep van de vader is arbeider.
Op 23 mei 1876 verhuist arbeider Jan Cornelis Koornstra met vrouw en zoon naar Workum.
Op 14 februari 1877 wordt zoon Rintje geboren in Workum.
Op 9 december 1878 wordt dochter Jetske in Koudum geboren. Het beroep van vader Jan Cornelis is dan schipper.
Op 15 januari 1881 wordt zoon Pieke geboren in Koudum. Ook hier is Jan Cornelis schipper.
Op 7 maart 1883 wordt dochter Waltje geboren in Molkwerum. Ook hier is Jan Cornelis schipper.
Op 31 december 1883 verhuist het gezin van Jan Cornelis Koornstra van Workum weer terug naar Koudum.
Op 21 mei 1885 wordt zoon Hidde geboren in Koudum. Als beroep van de vader staat koopman.
Op 22 oktober 1887 wordt zoon Auke geboren in Koudum. Jan Cornelis is dan winkelier.
Naar Argentinië
Op 30 september 1889 wordt het gezin in Koudum uitgeschreven vanwege emigratie naar Argentinië. Op 25 september 1889 is het gezin Koornstra (vader, moeder en zeven kinderen) naar Argentinië vertrokken met de ss Schiedam. Het schip arriveerde op 30 oktober in Buenos Aires. Jan Cornelis schrijft over de reis en over de beginperiode in Argentinië brieven naar zijn moeder in Koudum waarvan er negen bewaard gebleven zijn[iv].
In 1888 opende de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (NASM) met vijf schepen een lijndienst op Argentinië[v]. Van 1888 tot 1890 emigreerden ongeveer 4.500 Nederlanders naar Argentinië waarvan er betrekkelijk veel uit Friesland (en Groningen en Zeeland) kwamen. De emigratie werd veroorzaakt door een nationale crisis in de landbouw en de Argentijnse regering betaalde de overtocht, de pasajes subsidiarios.
De reis naar Argentinië duurde vijf tot zeven weken en was voor velen bepaald niet aangenaam. Na aankomst in Argentinië moesten de meeste emigranten op de pampa’s land bewerken. Dat overleefde niet iedereen. In 1890 keerde een kwart van de emigranten naar Nederland terug. Mede ingegeven door de verslechterde economische situatie in Argentinië besloot de NASM de lijndienst op te heffen. Het lijkt erop dat het gezin van Jan Cornelis Koornstra uit Koudum zich wel kon redden in Argentinië.
Op 16 maart 1890 wordt zoon Hendrik[vi] geboren in Chacabuco (Argentinië).
Op 25 mei 1895 wordt dochter Grietje[vii] (Margrieta) geboren in Rojas (Argentinië)
Na maart 1896 wordt zoon Martin[viii] geboren in Argentinië.
De brieven
De negen brieven van Jan Cornelis Koornstra aan zijn "Geliefde Moeder, Broeders en Zusters" (zijn vader was in 1882 overleden) uit 1889-1892 geven een aardig beeld van de reis, de aankomst en de eerste jaren in Argentinië.
De eerste brief (waarschijnlijk van 27 september 1889) beschrijft kort de reis van Amsterdam naar Boulogne. Daarin vertelt hij dat ze een paar dagen in IJmuiden hebben moeten wachten op het schutten. Hij heeft gehoord dat er naast de bemanning zo'n 600 passagiers aan boord zouden zijn. De kinderen zijn zeeziek geweest, de bediening is vriendelijk, er is aardig wat vertier op het dek en 's avonds kan er gezongen worden. Onder de passagiers zijn meer Koudumers: “Wij zijn met J. de Boer in de hut. De Koudemers liggen allen naast ons[ix].”
Brief 2 (Boulogne-Lissabon) van 2 oktober 1989 begint met de mededeling dat het hele gezin gezond is. Er zijn in Curuna Spanjaarden aan boord gekomen en die houden er merkwaardige gewoontes op na, zoals het eten van wit brood met uien. Hij beschrijft ook het varen langs de kust van Spanje en Portugal en is weer vol lof oer de verzorging aan boord. Lissabon vindt hij prachtig.
Bij brief 3 (11 oktober 1889) ligt de ss Schiedam in kaap St. Vincent in het zuiden van Portugal, waar kolen geladen worden. Het is warm, dat is vooral 's nachts lastig, en de vele nationaliteiten maken het leven aan boord niet gemakkelijk. Hij probeert ook de grootte van het schip te omschrijven. Aan het eind vraagt hij om kranten met de brieven uit Koudum mee te sturen en hij raadt A. Hannema aan om vooral veel sigaren op de reis mee te nemen. Die zijn namelijk goed te verhandelen.
Brief 4 laat overduidelijk zien dat Jan Cornelis Koornstra in zijn brieven selectief nieuws naar het thuisfront stuurt. Al te negatieve zaken verzwijgt hij. In brief 4, van 2 november 1889 – het schip is op 30 oktober in Buenos Aires aangekomen - schrijft hij letterlijk: “Doch ik moet nog iets van onze zeereis verhalen. Sedert 11 Sept. Toen we van St. Vincent zijn vertrokken viel er niet veel bijzonders voor.”
Hij vertelt dat het tijdens de zeereis in de hutten te warm was, maar er was niet voor iedereen ruimte aan dek. Zijn vrouw en de kleine kinderen sliepen meestal in de hut, hij sliep met de jongens aan dek. Verder was er alleen lucht en zee te zien, niet eens elke dag een ander schip. Er is af en toe oefening met het brandalarm. En er zijn onderweg twee jonge Duitsers, die met elkaar aan het stoeien waren, overboord gevallen omdat een hek losraakte. Er is niet eens moeite gedaan ze te redden.
Niets schrijft Koornstra over het sterven van drie zeer jonge kinderen van Koudumer gezinnen in oktober 1889 aan boord van de ss Schiedam. Op 14 oktober overleed namelijk de zeven maanden oude Antje Schurer, op 17 oktober de zes maanden oude Baukje de Hoop en op 18 oktober van de nog geen twee jaar oude Tjemme van Dam. Blijkbaar wilde hij de mensen thuis met deze tegenslagen niet belasten[x].
Jan Cornelis Koornstra begint brief 4 met de mededeling dat ze met zo'n duizend man in het emigratiegebouw in Buenos Aires zitten, "allen zoo gezond als een visch". Ze kunnen nog niet direct ergens geplaatst worden, maar daar maakt hij zich geen zorgen om. Buenos Aires is mooi, maar zoals overal is er wel verschil tussen arm en rijk. Vlak voordat de brief gepost wordt, krijgt hij bericht dat het gezin naar Chacabuco gaat, zes uur met de trein. Ook Abe Douwes Visser uit Koudum gaat die kant op. Ten slotte wordt broer Hendrik bedankt voor het maken van de solide kisten.
In brief 5 van 16 november 1889 beschrijft hij de treinreis naar Santa Rosa. Nog maar net uit Buenos Aires vertrokken zitten ze direct in de wildernis met allemaal kudden schapen, paarden, koeien, varkens en struisvogels. In Chacabuco krijgen ze drinken en kunnen ze overstappen in paard en wagens. Na twee uur landinwaarts komen ze in een kamp waar ze eten kregen. De volgende dag moesten ze eerst nog helpen om hun woning af te bouwen voordat ze dat kunnen betrekken. Ze krijgen ook twee paarden en plantmateriaal. Vlakbij wonen andere Friezen, waaronder mensen uit Balk.
Brief 6 is van 11 juli 1891 vanaf landgoed La Mercedes in Rojas. Daar zijn ze naartoe verhuisd omdat hij daar een betere baan en een beter huis ("een flink groot steenen huis, twee ruime vertrekken en een groote keuken") kon krijgen bij een Engelse grootgrondbezitter. Ook de jongens kunnen daar werken en bovendien krijgen ze voedsel van de baas, maar ook plantmateriaal om zelf te verbouwen. Van de opbrengst mogen ze de helft zelf houden. 'Juan' Koornstra vertelt dat hun naaste buur een uur van hen vandaan woont, dat ze allen gezond zijn en dat ze goed boeren.
De volgende bewaard gebleven brief is van 29 februari 1892 aan "Geliefde Broeder en Zuster", terwijl hij tien dagen daarvoor een (blijkbaar niet bewaarde) brief aan moeder geschreven heeft. Weer benadrukt hij dat ze in goede welstand verkeren. Wel is het de afgelopen maanden warm en droog geweest, maar nu hebben ze veel regen. Hij heeft in Argentinië gehoord van de vele sterfgevallen in Koudum: "Dat is zeker een ziekte waar men vroeger niet van hoorde?" Hij beschrijft tamelijk uitvoerig hoe ze van gekapte bomen een maïsschuur gaan bouwen. Hoewel ze last gehad hebben van sprinkhanen, zal de oogst nog wel zo'n duizend maal 100 kilo opleveren. Hij zegt ook dat moeder zich ten onrechte zorgen maakt dat ze het in Argentinië arm zullen krijgen. "Ons Patroon is solied en zoo men zegt rijk. Men behoeft daarvoor in dit land ook niet zoo bang te zijn, werk is hier volop."
Brief 8 is "Een klein lettertje Moeder", een kort en blijkbaar niet afgemaakt, ongedateerd briefje. Hij schrijft wat hij per week aan voedsel krijgt, dat hij een beste koe met kalf heeft, dat Rientje [Rintje] 25 gulden in de maand gaat verdienen en: "De kleine jongen staat alweer en groeit wonderschoon." Die kleine jonge is mogelijk Hendrik die in 1890 in Argentinië geboren is.
Brief 9 gaat alleen maar over de juiste manier van koffie zetten:
Geslaagde emigratie?
Blijkens de brieven van Koornstra aan zijn familie in Koudum vergaat het hem aardig goed in Argentinië. Maar we hebben eerder gezien dat Koornstra de zaken graag rooskleurig voorstelt in de brieven aan zijn familie. Toch lijkt het erop dat de emigratie van het gezin van Koornstra naar Argentinië wel succesvol geweest is.
Wouter Wouters, die met zijn gezin enkele maanden eerder dan Jan Koornstra van Koudum naar Argentinië emigreerde, is daar, net als het gezin van Koornstra, gebleven. In de jaren 1893-1897 schreef Wouters enkele ingezonden brieven naar het Nieuw Advertentieblad (van Hepkema) over zijn belevenissen in Argentinië. Wouters geeft in een van die brieven (Nieuw Advertentieblad 30-08-1893) ook enige informatie over Jan Koornstra[xi]:
“Ik ben in de nazomer [Wouters schreef de brief op 26 juli 1893, dan is het in Argentinië winter] een tijdje bij Jan Koornstra geweest te maisplukken. ’t Stond er nog al goed voor met Jan en Sijke. Zij hadden p.m. 16 ossen en naar ik meen 4 paarden en daarbij nog twee vette varkens op het hok. Jan zal naar mijn inzichten in Argentinië wel vooruit komen met zijn grote jongens, beter dan ik. Ik moet het hoofdzakelijk alleen verdienen. Mijn oudste jongen is nog maar 11 jaar en heel klein van stuk; dus van diens verdienen komt nog maar weinig.”
Toch gaat ook bij Koornstra niet alles van een leien dakje. Op 27 mei 1895 schreef Leendert Bossers & Zoon een uitgebreide ingezonden brief naar het Nieuw Advertentieblad, dat de brief plaatst op 29 juni 1895. Daarin schreef hij speciaal over naar Argentinië geëmigreerde Friezen. Hij heeft namelijk in de eerste tijd van zijn verblijf in Argentinië “met tal van Friesche familiën samengewoond in eene landbouwkolonie”. Over Jan Koornstra schrijft hij:
“Jan Koornstra en Teunis Woudwijk hebben, nadat zij de kolonie hebben verlaten, twee jaren elk eene boerderij in halfbouw gehad. Het eerste jaar troffen ze een gunstig gewas en hield Koornstra nog 600 gulden over, doch het tweede jaar was minder voordeelig en daar men de tering niet naar de nering had gezet, was het ineens uit. Men werd boer af en de grondeigenaar bleef voor de winkelschuld zitten. In dit land schijnt men maar niet goed op de kleintjes te kunnen passen.
[ . . . ]
Na het verlaten der boerderij gingen de zoons van Koornstra weder als boerenknecht arbeiden, terwijl de vader op een Engelsche Estancia werk kreeg en daar met zekeren Van der Heyden, die ook al een blauwen Maandag in de kolonie gewoond had, aannam het twee- en driemaal ploegen, eggen en bezaaien van een grooten kamp weiland. Voor dat werk werden hun de noodige ploegen, eegden en ruim 100 werkossen verstrekt; zij konden zooveel arbeiders aanstellen als hun goed dacht, de patroon schoot alles voor en had graag veel land omgemaakt in neen jaar. Hij betaalde voor 2 maal ploegen, eegden en zaaien ongeveer f 7, voor driemaal f 9 per bunder. Enfin, het was een goudmijntje. Bovendien kregen ze f 150 voor het maken van een put en voor hulp van den metselaar, die hun eene wooning bouwde. Koornstra en zijn drie oudste zoons, Van der Heyden en twee Zeelanders als arbeiders gingen aan het werk, doch al spoedig kwam er verschil tusschen de compagnons, het werk ging slecht vooruit en in plaats van 300 à 400 bunders om te ploegen, bleef het bij 150.
De patroon was daarmede niet ingenomen; ook de ruzie der compagnons onderling was hem ter oore gekomen en hij liet het werk staken. Van der Heyden, die al meer bij Engelschen had gewerkt en een mondvol Engelsch spreekt, kon blijven, doch Koornstra moest opdoeken.
Hij woont nu met de familie in Rojas en gaat met de zoons buitenaf wonen. Hij heeft zich een kar gekocht, heeft p.m. 10 paarden en met de kinderen te zamen verdienen ze ruim hun brood. Ze zullen wel weder hier of daar een landeigenaar opscharrelen, die hun met voorschot land in huur afstaat en dan zitten ze weder in den ouden doen.
Hun oog was reeds gevestigd op Vedia, waar de Belgische Consul ongeveer 4000 bunders best weiland voor een jaar in gedeelten van 100 tot 500 bunders voor maïs laat bezaaien, om daarin het tweede jaar zelf lucerneklaver te zaaien, doch ik hoor dat de voorschotten alléén bestaan in werkossen, half tamme, half zoogenaamde wilde, of liever gezegd ongeleerde, ploegen, eegden en zaaikoren, benevens op crediet alleen vleesch, rijst, zout en thee. Zelf moet men brood, suiker enz. koopen, terwijl jij van het gewas 5/6 aan den huurder moet afstaan.
Dat contract is niet slecht, als men een gevulde beurs heeft en zelf het hoog noodige kan betalen, doch anders moet en een of twee zoons op de een of andere boerderij als arbeider gaan werken, om met hunne verdiensten het gezin te onderhouden en dan blijven al weder zoo weinig werkkrachten thuis, dat men maar een klein boerderijtje voor het mes kan nemen. Is de maïs zoo goed als dit jaar, dan is men er weder boven op, doch valt ze tegen door sprinkhanen of droogte, dan is men bij het einde van het jaar ook veel armer dan toen men begon.”
Op 20 augustus 1895 schrijft Jan Koornstra, of liever Juan Koornstra, zoals hij ondertekent, een ingezonden brief als reactie op het stuk van Bossers. Niet alles wat die schrijft klopt namelijk, zo schrijft Koornstra. De brief van Koornstra wordt op 28 september 1895 in het Nieuw Advertentieblad geplaatst:
Door tusschenkomstvan een mijner landgenooten kreeg ik een ex. van uw blad in handen van den 29en Juni j.l. In dat no. Komt een brief uit Argentinië voor, geschreven door een zich noemenden Bossers en Zn., in welken brief ook mijn naam wordt genoemd.
Ik kom op dit schrijven terug, omdat sommige mededeelingen er in ver bezijden de waarheid zijn. Zoo staat er o.a.: “J. Koornstra heeft, nadat hij de kolonie heeft verlaten, twee jaar een boerderij gehad in half boer.”
Op die landbouwkolonie wil ik in een later schrijven nog wel eens terugkomen; voor heden wil ik volstaan met te zeggen, dat het niets was dan een bedriegerij in het groot.
De zich noemende Bossers schrijft verder: “Het eerste jaar troffen ze een gunstig jaar.” Dit is eene onwaarheid. Het eerste jaar is ons alles afgevreten van de sprinkhanen; zóó zelfs, dat we de melkkoeien ver van huis moesten brengen, om ze niet van honger te laten sterven. Langen tijd was men genoodzaakt het vee in ’t leven te houden met boomtakken en bladeren. Doch ook daar kregen de sprinkhanen den reuk van en ze vernielden alles.
Het tweede jaar was gunstig en we kwamen een weinig vooruit.
Het derde jaar liet zich eerst tamelijk goed aanzien, doch toen de tarwe rijp was, werd ze in eens zwart. Men noemt dat hier corbon; in Friesland zegt men, meen ik, brandkoren.
Ook kwamen in December wederom de sprinkhanen en lieten niets over. Dit was voor ons het slechtste jaar, dat we in Argentinië hebben beleefd.
Bossers zegt “de landeigenaar bleef met de winkelschuld zitten”. Niets dan een opraapsel. Slechts het eerste jaar geeft de patroon crediet of borgstelling.
Later hebben ik en zekere V. d. Heide, herkomstig van Dragten, ploegen aangenomen. Dit noemt B. een goudmijn. Wel een bewijs, dat hij weinig van ploegen afweet. Voor driemaal ploegen, eggen en zaaien ontvingen wij 9 peso, zegt hij. Een peso heeft hier in den laatsten tijd eene waarde van 75 à 80 cts. Hollandsch. Wie nu iets van landbouw afweet, zal begrijpen, dat deeze belooning veel te laag zou zijn. We ontvingen dan ook geen 9, maar 16 peso.
Men werkt hier per quadra, niet per bunder. Een quadra heeft de grootte van 130 meter in het vierkant[xii].
Ik zal ’t hier nu maar bij laten. Mocht u, M. de R. [meneer de redacteur], er plaatsruimte voor willen afstaan in uw blad, zoo zou ik wel willen mededeelen onze ervaringen hier opgedaan in den tijd van zes jaar.
Uw. Dw. Dnr. [u edele dienstwillige dienaar]
JUAN KOORNSTRA
Hoewel de redactie van het Nieuw Advertentieblad onder het artikel antwoordt dat deze graag “nadere mededeelingen” van Koornstra ontvangen, zijn geen andere ingezonden brieven van Koornstra bekend.
augustus 2024/Jelle van der Meulen (een eerste versie van dit artikel is in maart 2023 geschreven)
Klik hier voor de volledige tekst van de negen brieven die Jan Koornstra naar Koudum stuurde.
[i] De overlijdensdatum van Jan Cornelis Koornstra en veel data van zijn kinderen komen uit de genealogie van de familie Koornstra door Andries Koornstra: ‘Koornstra’. In: Genealogysk Jierboek 2020. Ljouwert, Fryske Akademy, 2020 p. 7-80
[ii] Inleidende informatie over de emigratie naar Argentinië (van Koudumers) in 1889 op de pagina ‘Emigratie van Koudumers naar Argentinië eind 19e eeuw’.
[iii] Rinze Koornstra overleed op 4 juni 1934 in Rojas, Argentinië. Hij emigreerde met zijn ouders in 1889 naar Argentinië. Op 15 december 1900 werd hij in Amsterdam ingeschreven (komende van Harderwijk). Op 19 maart 1901 ging hij weer naar Argentinië.
[iv] De brieven zijn in getypte vorm als foto’s gepubliceerd met enkele toelichtingen op de website EmigArgentina (hvnf.nl). Klik hier hier voor een PDF van de brieven + de inleiding daarop.
[v] Deze en volgende gegevens zijn gebaseerd op:
P.W. van Zeijl – ‘De Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij en de vaart op Buenos Aires 1888 -1890’. In: Tijdschrift voor zeegeschiedenis, 11 nr. 2 (oktober 1992) p. 153-163.
Mari Smits - ‘Geen paradijs. De Nederlandse emigratie naar Zuid-Amerika, 1858-1940’. Op historiek.net (https://historiek.net/geen-paradijs-de-nederlandse-emigratie-naar-zuid-amerika-1858-1940/57333/)
[vi] Hendrik Koornstra overleed op 4 december 1927. Volgens zeggen (aldus Andries Koornstra) gehuwd geweest, en twee zonen en twee dochters nagelaten.
[vii] Margrieta Koornstra overleed op 10 juli 1982 in Rojas.
[viii] Martin Koornstra overleed op 11 januari 1934 in Rojas.
[ix] Over de Koudumers op deze reis, zie de webpagina ‘Emigratie van Koudumers naar Argentinië’.
[x] Een Groninger landarbeider uit Westerlee was ook aan boord. Hij schreef in een brief naar het thuisfront: “Den 9 October stierf er aan boord een kind [van een Friese familie uit Marrum], dat al spoedig aan de golven werd prijs gegeven en kort daarop overleed een kolentremmer, die werkzaam was bij de machine; men zeide, dat die ongelukkige tengevolge de groote hitte der machine was bezweken. Binnen één uur tijds was hij gezond en . . . dood. – En reeds den volgenden morgen ten 5 ure werd ook dit lijk aan de zee toevertrouwd. [. . . ]
Ook op dit punt [bij het passeren van de evenaar] hadden wij weder een sterfgeval te betreuren; dit was dus al reeds het derde sterfgeval op onze reis. [. . . ]
Wederom een sterfgeval – nog een en twee dagen later nog . . . twee. Dit geschiedde op den 17-18 en 20 October. ’t Was droevig, wat ons deze gebeurtenissen te zien gaven vooral met het oog op de bedroefde familieleden, die zóó hunne geliefden moesten missen. (Brieven van emigranten uit Argentina en Brazilië en andere gegevens, 1893. Zie https://holambra.nl/?p=437.
[xi] Zie de webpagina ‘Emigratie van het gezin van Wouter Wouters naar Argentinië’.
[xii] Sinds 1816 is een bunder hetzelfde als een hectare (10.000 m²). Een ‘quadra’ is een oppervlakte van 130 x 130 meter (bijna 17.000 m²).