De ingezonden brieven uit Argentinië van Wouter Wouters van 1893 tot 1911 in het Nieuw Advertentieblad

De ingezonden brieven uit Argentinië van Wouter Wouters van 1893 tot 1911 in het Nieuw Advertentieblad (‘De Hepkema’) - bijlage bij de pagina over de emigratie van Wouter Wouters vanuit Koudum naar Argentinië.

 

Brief 1 (Nieuw Advertentieblad 31-05-1893)

Voor Hepkema’s Nieuw Advertentieblad.

CHACABUCO, BUENOS AIRES, 20 April ‘93

     Voor eenige dagen kwamen mij eenige van uw Nieuw-Advertentiebladen in handen en ik las daarin beschrijvingen uit Noord-Amerika en uit Afrika. Ik kwam op het idée: wel laat ik mijnheer Hepkema ook eens verzoeken, of hij een plaatsje in zijn blad wil inruimen voor iets uit Argentinië.

     Om te beginnen: mijn reis. ’t Was den 4 Juni van het jaar 1889, dat ik met mijn huisgezin (vrouw en vier kinderen) en nog twee andere familiën (de gebroeders Lolke en Sjoerd Postma uit Koudum) de groote reis aanvaardde. Den volgenden dag scheepten we ons te Rotterdam in aan boord van het stoomschip Schiedam. Over de behandeling van het scheepsvolk aan boord en over de kost kan ik niet klagen. Na een zeereis van 36 dagen kwamen wij te Buenos Aires aan.

     Hier hebben we vijf dagen onzen intrek genomen in het emigrantenhotel. Toen zijn we vertrokken naar Mindoza [in deze brief spelt Wouters de plaatsnaam Mendoza met een i] en daar de kortste lijn defect was, gingen wij via Rosario. Daar moesten we weer drie dagen in het emigranten-hotel verblijven. Wanneer mij dit nu weer overkwam, zou ik doodeenvoudig vragen, waarvoor dit dienen moest. De reis heeft vervolgens nog drie dagen geduurd. We kwamen te Mindoza aan.

     Van de 21 Hollandsche huisgezinnen, waaruit ons reisgezelschap bestond, kon niemand een woord Spaansch (hier de taal) spreken of verstaan. De drie laatste dagen van onze reis werd ons geen maal eten uitgereikt; wij moesten onszelf maar redden en er waren er onder ons, die geen cent meer bezaten. Te Mindoza werd echter goed voor ons gezorgd. Des anderendaags moesten 15 van de 21 familiën vertrekken naar San-Juan en wij overgebleven 6, onder wie ook de gebroeders Postma bleven te Mindoza.

     Wij meenden landbouwers te zullen worden, maar van landbouw was hier geen sprake; het was hier alles wijnbouw. Nu hebben de Hollanders wel een zekere naam als wijndrinkers, maar van wijnbouwen hebben ze al heel weinig begrip. Wij ook.

     Toen we een dag of vijf in het emigranten-hotel hadden gelogeerd, kwam een Duitscher ons vragen, of we niet bij hem in dienst zouden willen komen; hij had een werk aangenomen, vijf uren daar van daan.

   Dit aanbod werd met graagte aangenomen. ’s Anderen morgens moesten wij te 7 uur aan den trein wezen en wij spoedden ons allen, doch wij waren nog geen honderd pas van het emigranten-hotel verwijderd, of daar zakte Gatsche [= Gatske] de Vries, vrouw van Sjoerd Postma, ineen en was op hetzelfde ogenblik een lijk.

     Sjoerd was door dit droevig voorval genoodzaakt voorloopig te Mindoza te blijven. Hier zat hij, in een vreemd land, onder vreemde menschen, die een vreemde taal spraken en dat met drie kinderen, van wie de kleinste ziek was. Dit kind werd hem afgenomen en naar het ziekenhuis gebracht. Drie dagen later kwam hij vragen, hoe het met zijn lieveling was. Het is dood, werd hem geantwoord. De zwaar beproefde man is nog drie dagen later bij ons gekomen.

     Toen heeft eerst Lolke Postma zijn kind verloren, vervolgens ondergeteekende een kind [zoon Eelke kwam in 1890 door een ongeluk met een jachtgeweer om het leven], daarna is Lolke Postma zelf ziek geworden en vier weken later overleden. ’t Is treurig, op welke eene wijze hier de begrafenissen plaats hebben. ’t Is of een doode hond wordt weggebracht. Door een of twee vrienden wordt een graf gedolven, twee meter diep.
     De weduwe van Postma kreeg permissie om, wat zij noodig had, maar uit den winkel te halen. Intusschen werden middelen in het werk gesteld, haar weer naar Nederland terug te sturen. Dit is ook gebeurd. Genoemde weduwe woont thans weer in Koudum. Sjoerd Postma heeft later nog een meisje van 7 jaar verloren. Dit kind is verdronken. Postma is, na twee maanden bij ons gewerkt te hebben, van ons vertrokken.

     Wij hebben hier dus heel wat lotgevallen doorleefd, den eersten tijd. Het geval heeft zich ook nog voorgedaan, dat een man zelf het graf heeft moeten delven voor zijn overleden vrouw.

     Na hier vier maanden gewerkt te hebben, zijn wij naar de stad Mindoza gegaan. Dit is wel een aardige stad met ongeveer 25,000 inwoners, die meerendeels hun bestaan in den wijnbouw vinden.

     Uren in den omtrek ziet men anders niets dan wijngaarden, groote en kleine. Zoo ben ik door een wijngaard gegaan, waarin niet minder dan 68 wegen waren, alle rechtuit, en als ik dan op het eene eind stond, kon ik het andere eind niet zien, zoo’n uitgestrektheid. Vooral in de drie eerste maanden van het jaar geeft deze mijnverbouw veel drukte.

     Wijn is hier bijzonder goedkoop. Voor 20 centavos koopt men hier een liter zeer goeden wijn. De stad ligt niet ver van de bergen. Regen kent men hier bijkans niet; twee of driemaal in ’t jaar valt er een bui. Welputten en regenwaterbakken heeft men hier ook niet. De stad moet haar drinkwater voor mensch en beest geheel alleen uit de rivieren bekomen. Uit deze rivieren wordt het water met geleidingen naar de stad gevoerd en daar gezuiverd. In de rivieren, welke bruisend en schuimend van de bergen afkomen, kan het water soms zeer vuil zijn. Het kan soms zelf wezen, dat het zoo rood is als bloed. Met dit water dient men wel eenigszins voorzichtig te wezen; want drinkt men er wat veel van, dan loopt men gevaar, dat de hals schrikbarend opzwelt.

     De bergen zijn hier zeer hoog. Zelfs in den zomer zijn de toppen nog met sneeuw bedekt. Hier wordt nu een spoorlijn door die bergen gelegd, waaraan ik 72 K.M. ver ben werkzaam geweest. Dagelijks zag ik karavanen met muilezels over de bergen trekken. Deze muilezels waren met van alles beladen, zelfs met groote planken, met blikken, met kisten, enz. enz.

     Den avond van den eersten dag, dat we hier werkzaam waren, vonden we het onuitstaanbaar koud. Onderdak hadden we niet, zoodat we een slaapplaats zochten tusschen twee hoopen palen. Gaarne zouden we een vuur aanleggen om ons daarbij te warmen, maar waar het brandhout weg te kijrgen? Wel, zei een onzer, daar staan vier of vijf wagens vol hout voor ’t magazijn, laat ons daar wat van halen. Wij waren met ons zessen als Hollanders en waagden te zamen den diefstal van eenig hout. Maar jawel, de politie zag het en we mochten dien nacht in het politiebureau slapen met den voet in het ijzer. ’s Anderen morgens om 10 uur werden we weer vrij gelaten.

     Later meer.                                                                                                       

                                                                                                                                                 WOUTER WOUTERS

                                                                                                                                                             Van Koudum.

 

 Brief 2 (Nieuw Advertentieblad 14-06-1893)

 

ARGENTINIË

CHACABUCO, Buenos Aires, 13 Mei 1893

M. de Red.!

In mijn vorigen brief schreef ik u, dat wij werkzaam zijn geweest aan den bergspoorweg te Mendoza en dat wij het er ’s nachts zoo koud hadden. Wij zijn daar twee maanden werkzaam gebleven. Een prachtig gezicht leveren die bergen op. Er zijn er bij, zóó hoog, dat de sneeuw er eeuwig de toppen bedekt, hoe heet het in den zomer ook kan zijn. Aan den anderen kant, in de dalen, bruist een waterstroom.

     Ik verlangde naar andere werkzaamheden en vertrok met mijn gezin naar villa-Merzedes. ’t Was 15 uren sporens. Eerst heb ik daar weer aan de spoorlijn gewerkt, in dienst bij een Fransche compgnie, maar na negen dagen reeds staakte deze compagnie het werk en ik stond zonder werk.

     ’t Noodlot wilde, dat ik ook nog ziek werd. Na een week was ik echter weer hersteld. Toen kwam een heer bij ons, die ons verzocht met hem naar Santa Rosa te gaan, waar wij een groote wijngaard voor hem konden verbouwen om de helft. Koeien, schapen, geiten, kippen en eenden, van alles zou hij ons verschaffen. De halve opbrengst van het een en andere zou voor ons zijn.

     Dit aanbod namen wij aan: een Zeelander met zijne huishouding en ik met de mijne. De Zeelander was een man op jaren. Wij ondernamen de reis per kar, met vijf muilezels bespannen. Vijf dagen waren wij onderweg en een pleizierige reis was het niet. Te Santa Rosa aangekomen, troffen we daar geen enkelen Europeaan aan; ’t waren er allen Argentiniërs. Een wijngaard konden we er niet vinden en alles zag er even vuil en verwaarloosd uit.

     We werkten er echter moedig op los, om nog wat boontjes en wat mais in den grond te krijgen. Het was 1 Dec. En in dien tijd van het jaar is het voor de andere vruchten te laat. Onze naast buurman was de commissaris van politie.

     Op een middag, ’t was den 28 Dec., kwamen ik en mijn oudste jongen, een knaapje van bijna 10 jaar, van ons werk thuis te eten. Zoo we daar zitten – o, ’t zal me nooit vergeten – komt een jongen van den commissaris bij ons binnen, spelende met een geweer. Wij dachten er geen oogenblik aan, dat dit geladen zou zijn. Maar spelende weg richt hij het geweer op mijn jongen, een schot knalt en mijn arm kind valt dood neer. Deze dag zal onvergetelijk en droevig in onze herinnering blijven.

                                                                                    * * *

Het Argentijnsche volk buiten de groote steden is zeer slecht ontwikkeld. Van de tien kunnen er nog geen drie lezen en schrijven. Des commissaris-moeder kon nog niet eens op de klok zien hoe laat het was en onder de zes of zeven politie-agenten was er ook niet een, die lezen en schrijven of zelfs maar op de klok kon zien. Als men ’t goed beschouwt, is dit zoo’n wonder niet; want het schoolgaan gaat hier zoowat bij de gratie en de klokken treft men hier bij den minderen man heel weinig aan.

     Om het stadje heen liggen eenige kampen. De bewoners daarvan komen gewoonlijk met eenige geite- of schapevellen naar het stadje, verkoopen die en doen inkoopen. Het volk leeft er uitsluitend van vleesch en mais. Er zijn zelfs menschen, die nooit brood komen te zien, laat staan te proeven. Het volk is hier zeer traag in het werk. De gewone daghuur bedraagt hier dan ook slechts 50 cts. Wij, die veel meer werk afdeden dan een Argentiniër, kregen, als wij bij daghuur werkten 80 cts. uitbetaald, echter te weinig om er van te bestaan.

     Men houdt hier veel van harddraven en van . . . . wedden. B.v. twee paarden houden een galoppartij tegen elkander. Dan zetten niet alleen de eigenaren der paarden eene som gelds tegen elkander in, maar tal van anderen wedden evenzeer, welk paard zal winnen. De een verwedt geld, de ander een paard, weer een andere een koe, of een schaap, of een geit. Kinderen zelfs zetten 5 à 10 centavos op het spel.

     Ook houdt men hier ’s Zondags wel hanengevechten. De dieren, die ’s middags moeten kampen, worden ’s morgens reeds dicht bij elkaar gezet, om ze maar goed kwaad re maken. Dan wordt de kam geprikkeld en ingewreven met een bijtend vocht, de dieren krijgen scherpe sporen aan de pooten en eindelijk worden ze tegen elkander los gelaten. Het publiek gaat er in een kring omheen staan, de een verdringt den ander om het vreemde schouwspel te zien en ta;l van weddenschappen worden ingesteld. Zoo’n hanengevecht duurt net zoo lang, tot een der twee door neervalt.

     Dit noemt een volbloed Argentiniër zijn Zondags-vermaak. Wel een bewijs, dat hier nog geen wet op de dierenbescherming is ingevoerd.

                                                                               * * *

Den 30 Januari werden wij verblijd met de geboorte van een meisje. Dit feit trok de aandacht van het geheele stadje. Zoo een blank kind hadden zij hier nog nooit gezien. Zoo werd mijne vrouw vaak in allen ernst gevraagd, of zij niet met een ander kind zou willen ruilen. Natuurlijk werd dit steeds verontwaardigd van de hand gewezen.

     Nadat wij hier tien maanden lang hadden gewerkt, zagen wij wel in, dat wij het hier op den duur niet zouden kunnen houden; want van de beloofde koeien, schapen, geiten, kippen en eenden kwam niets, onze kleeren gingen stuk en geld om nieuwe te koopen ontbrak ons. Maar hoe hier nu weer vandaan te komen? Want reisgeld hadden we niet en de naaste spoorlijn lag 36 uren ver van ons verwijderd. Daar kwam nog bij, dat ze ons niet wilden laten gaan.

     Nu zult ge wel zeggen: maar waart ge daar dan zelf geen baas over? Nee, feitelijk niet; als men zoo diep in Argentinië zit, spant dit er wel om. Maar eindelijk kwam ik tot het besluit, zooveel mogelijk van mijn goed te verkopen. Voor het geld dat dit opbracht, kocht ik een paard voor 2 pezo en 20 centavos, en al was het niet een van de ‘bovenste plank’, mijn beide jongens konden er toch wel op zitten. Verder kocht ik twee ezels, een voor 3 pezo en een voor 3 pezo en 50 centavos.

Mijn buurman, de Zeelander, had vier ezels en een paard en zoo trok onze karavaan den 22 September 1891 des avonds om 10 uur af.

     Waarom op zulk een ongeschikten tijd? zult ge vragen. Omdat ons vertrek gelijk stond met een heimelijke vlucht. ’s Anderen morgens reeds kwam de politie ons achterna en ik en de zoon van den Zeelander moesten mee terug en hebben voor straf vier dagen moeten zitten.

     Ondertusschen trokken de anderen naar villa Merzedes en wachtten ons daar op. Toen zijn wij met onze karavaan verder opgetrokken tot Vidéa. Van Santa Rosa tot Vidéa is een afstand van omstreeks 110 uren en zulk een langen weg te voet afgelegd is geen kleinigheid.

     Later meer.                                                                                                                            WOUTER WOUTERS

                                                                                                                                                                  van Koudum.

 

 

Brief 3 (Nieuw Advertentieblad 30-08-1893)

Argentinië.
CHACABUCO, 26 Juli 1893

Voor het laatst kom ik u nog eens eenige letteren schrijven, met het verzoek ze een plaatsje te willen geven in uw veelgelezen blad. In mijn vorigen brief heb ik u al het een en ander medegedeeld omtrent mijne ervaringen in dit verre land en ge hebt er uit kunnen lezen, dat ik ook nog al eens een enkele maal met de politie in aanraking ben geweest.

   Het politierecht heeft hier echter wat anders plaats dan in Nederland. Als men hier b.v. eene kleine overtreding heeft begaan en de politie attrapeert u, dan wordt gij meegenomen en voor de Commissaris gebracht. Vindt die geen schuld bij u, dan kunt ge weer gaan, maar rekent hij u wél schuldig, dan spreekt hij onmiddellijk het vonnis uit: zoo en zooveel pezoo’s boete. Kunt ge niet betalen, dan hebt u doodeenvoudig , met veel of weinig zin geurende zooveel dagen voor de stad arbeid te verrichten, als ge pezoo’s boete hadt te storten.

   Zoo hebben wij hier een Hollander, die een groote vereerder is van de stad Schiedam. Reeds een paar malen had men hem “scheef” aangetroffen. Hij kreeg eene laatste waarschuwing en toen hij zich nu later weer en bij herhaling aan zijn oude kwaal bezondigde, werd hij eerst veroordeeld tot 8 dagen dwangarbeid, de tweeden keer tot 10 dagen.

   De dagen huur zijn hier in den zomer ongeveer 2 à 2½ pezoo per dag boven den kost (een pezoo heeft nagenoeg de waarde van een gulden). In den winter kan met ploegen 25 pezoo per maand worden verdiend, eveneens boven den kost. Dezen zomer heb ik aan de triegoo-machine in zeven weken tijds 95 pezoo verdiend, zegge 95 pezoo of gulden in 7 weken. Dat is toch nog eene vrij wat betere belooning dan in Friesland in de hooiïng. Het is hier op het heden winter en ik werk thans bij de timmerlui als opperman voor 1½ pezoo per dag.

   Nu zult ge misschien opmerken: ge schrijft ons wel hoeveel ge verdient, maar niet wat de levensmiddelen kosten. Die zullen zeker ook wel ongewoon duur zijn? Dat valt een weinig mee. Ik zal u een lijstje er van opgeven, dan kunnen de lezers zelf oordelen, waar het beter voor een werkman is: hier of in Nederland.

De groenten zijn hier ook niet duur. Kleeding en schoenen zijn eveneens wel te koopen. Voor een paar Zondagsche schoenen heb ik 4 pezoo betaald, voor een paar werkschoenen evenveel. Mijn vrouw heeft een paar Zondagsche schoenen gekregen voor 3 pezoo, de jongen een paar voor 2 pezoo en het kleine meisje een paar met gladde voorsten voor 1.80. Als men nu een pezoo gelijk stelt met een gulden, dan zijn de kleederen hier wel eenigszins duurde dan in Nederland, maar toch niet veel.

In mijn eersten brief heb ik u indertijd beloofd, dat ik u later eens wat meer zou schrijven over de wijze, waarop in dit land begrafenissen worden gehouden. Dat gaat zeer ongelijk toe in Argentinië. Ik zal u het sterfhuis van een Argentiniër binnen leiden; trek uw beste kleeren maar aan. Wij treden binnen. Daar staat de kist. Eenige kransen bedekken haar en eenige kaarsen zijn brandende. Een of twee personen zitten er  bij met een muziekinstrument en spelen aanhoudend lustige wijsjes. Zoo’n heelen nacht door wordt er in de sterfkamer luidruchtig feest gevierd. Zelfs de naaste bloedverwanten doen mee aan walsen en pretmaken – ter eere van de overledene.

   ’s Anderen daags heeft de begrafenis plaats. Dikwijls met groot muziek wordt de overledene ter laatste rustplaats gebracht. Daar rust hij dan in het kille graf, of wel hij wordt boven de aarde neergezet, waarna een kapel om den overledene wordt heengebouwd. In de provinciën Sant Louis en Mendoza heb ik de lijken wel eenvoudig op stokken naar het kerkhof zien dragen, ongekist, zoo maar in een zak of laken genaaid, het gezicht bedekt en schoenen aan de voeten.

   Eens per jaar worden de dooden herdacht. Dit is den 2en November, genaamd Allerzielendag. Dan houdt men als het ware kermis op het kerkhof. Mij heugt nog uit mijne jonkheid, hoe druk het vroeger op de Gaasterlandsche Wildemarkt kon zijn. Maar dat was nog niets, in vergelijking met de drukte, welke hier op de kerkhoven wordt gemaakt op Allerzielendag. ’t Is vol van wagens en karren; de een verdringt den ander.

Nu zal ik u eens wat vertellen, op welken manier men hier trouwt. Dit gaat hier met een weinig minder omslag dan in Nederland. De man gaat eenvoudig een paar dagen vóór den gewichtigen dag zeggen, dat hij wel wenscht te trouwen. Is het oogenblik daar, dan gaan bruid en bruidegom met hunne getuigen (twee mannen en één vrouw) naar het gemeentehuis. Ik zelf ben als eerste getuige tegenwoordig geweest bij het huwelijk van Karel de Hoop van Koudum en Maria Slimmers, een Zeelandsche. Hun werd iets voorgelezen waarop zij moesten antwoorden, net ook al als in Nederland. Vervolgens moesten ze elkander de rechter hand geven en ontvingen toen een zegenwensch. De getuigen zetten hunne handtekening en het huwelijk was voltrokken.[1]

Ik ben in de nazomer [in juli is het in Argentinië winter] een tijdje bij Jan Koornstra geweest te maisplukken. ’t Stond er nog al goed voor met Jan en Sijke. Zij hadden p.m. 16 ossen en naar ik meen 4 paarden en daarbij nog twee vette varkens op het hok. Jan zal naar mijn inzichten in Argentinië wel vooruit komen met zijn grote jongens, beter dan ik. Ik moet het hoofdzakelijk alleen verdienen. Mijn oudste jongen is nog maar 11 jaar en heel klein van stuk; dus van diens verdienen komt nog maar weinig.

Misschien dat gij wel eens bij mij in huis wilt zien. Nu, dat kan wel, kom maar in. Gij komt door een glazen deur binnen en ziet vier steenen muren, want bedsteden en glazekasten houdt men er hier niet op na. Recht voor de deur staat een tafel met vier stoelen er om heen. Op de tafel staat een Christelijke scheurkalenden, achter de tafel een houten kater [= soort bed?] voor de jongens, om op te slapen. Dan links ziet gij een klein houten ledikantje voor ons kleine meisje. Boven het ledikantje hangt een spiegel, aan de ene kant een koeienstaart tot bergplaats voor de haarkammen en aan de andere kant een witte handdoek. Daarnaast staat een ijzeren ledikant, dienende tot slaapplaats voor mijne vrouw en mij. Op het voeteneind staan twee kleerkisten. Ook hangen er kleeren aan den muur. Dan hebt ge twee borden en in den hoek nog een tafel met een klein wekkerklokje en een lamp er op. Vervolgens komt ge bij een vensterraam met zes ruiten en zo zijt ge den ook de deur weer uit.

Heden is het hier revolutie in de stad[2]. De Commissaris en andere gezagshoofden zijn gevangen genomen en de burgerij is baas. Wat het nog worden zal, weet ik niet, maar ik zie wel in, dat het zóó niet lang kan blijven.

U dank zeggende voor de opname dezer regelen, noem ik mij,

                                                                                                                              WOUTER WOUTERS van Koudum.

 

Brief 4 (Nieuw Advertentieblad 23-12-1893)

Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat tusschen Villermerzedes en Chacabuco een lapje aardbodem ligt van 120 uren gaans en dat dit alles zeer vruchtbare grond is, dan zal men overtuigd zijn, dat hier nog plaats zou zijn te vinden voor duizenden en nog eens duizenden. Het is voor een Hollander haast niet te gelooven, welke onmetelijke uitgestrektheden veld men hier heeft en welke verbazend groote kudden hoornvee. Er zijn hier veehouders, die zeven- à achtduizend stuks vee hun eigendom kunnen noemen en bovendien nog twee à drieduizend paarden.

   Melken doet men hier het vee niet, ten minste dat maakt niet uit. Men legt zich bijna uitsluitend toe op den aanfok. Het vee wordt ook nimmer gestald. Ieder veehouder heeft zijn eigen bijzonder merk, dat de beesten op de huid wordt gebrand ter onderkenning van het vee van een ander.

 Waar we hier in ’t eerst ook vreemd van opzagen? Van het maté-drinken der Argentiniërs. Wij zagen de menschen daar staan met een potje in de hand en een zuigertje er in. In dat potje lag een zeker iets, waarop kokend water gegoten werd en dan reikte de een het den ander toe en elk dronk er uit. Dat is maté-drinken. Wat maté is? Eene soort van thee, die net zo groen is als gras. ’t Is de volksdrank der Argentiniërs. Een echte Argentiniër drinkt anders niets en wanneer hij niet werkt, zit hij getrouw bij zijn potje.

“t Leek ons gek toe in ’t eerst , doch nu . . .  zijn we ook al net gelijk. Als ik nu ’s middags, voor ik naar ’t werk ga, onder den treurboom zit, welke ik er drie voor mijne woning heb staan, laat ik mij ook al een potje klaar maken.

     Geen vreemder menschen dan . . . menschen, denk ik nu wel eens. Kijk eens aan, toen we hier kwamen, beschouwden we de Argentiniërs als halve wilden, omdat zij het rauwe vleesch maar even aan een spit boven het vuur hielden en er dan naar believen afsneden en opaten. En thans? Ik wil het wel eerlijk bekennen, dat ik het vleesch nooit liever heb, dan wanneer het aan het spit gebraden is.

Nu nog het een en ander omtrent de loonen, welke hier worden verdiend. Een ambachtsman verdient hier ongeveer 3 pezo per dag, hetzij hij is smid, timmerman, metselaar, enz. Ik wil echter gelooven, dat hier geen beter vak is dan dat van schoenmaker; want klein en groot, arm en rijk, ieder draagt hier schoenen. Bijgevolg zou het klompmaken hier een bedrijf zijn, waarmee geen droog zout viel te verdienen. Maar ’t schoenmaken! Altijd druk werk aan den winkel. Brengt men een paar schoenen ter reparatie, men krijgt ze haast niet terug.

Dienstmeisjes van 17 à 18 jaar verdienen hier 15 pezo per maand. Er woont hier ook nog een Groninger, wiens jongen van 14 jaar ook al 15 pezo per maand verdient boven de kost. En een Fries alhier heeft een meisje van 12 jaar, dat als kindermeisje 8 pezo beven den kost krijgt.

Dan woont hier nog een zekere Kasper Bets van Balk. Diens oudste zoon is blikslager en verdient 60 pezo per maand, zijn tweede, een bakker, 40 pezo en zijn oudste meisje 15 pezo.

Hiermee zal ik dezen keer maar sluiten.

Gegroet,                              WOUTER WOUTERS

                                                                               van Koudum.

 

Brief 5 (Nieuw Advertentieblad 04-03-1896)

Argentinië

CHACABUCO, 18 Januari 1896

1895 is een uitmuntend oogstjaar geweest. Mais was er overvloedig en in ’t eerste gold zij een goeden prijs, maar wie op nog meer hoopten en draalden met verkoopen, zijn deerlijk teleurgesteld. Later toch is de prijs wel met 2/3 gedaald.

   Het nieuwe gewas staat weer zoo voordeelig als ik het nog nooit gekend heb. Maar de toekomstige prijs! Die zal gewis niet hoog zijn; want het land zit nog vol mais en de stations zijn op alle plaatsen ook volgepropt. Er moet nog al iets gebeuren, vóór die geweldige massa’s geheel zullen zijn opgeruimd.

   Ik voor mij ga dit jaar dan ook noch in de mais, noch in de triego [trigo = tarwe] werken, maar blijf bij den melkboer. Mijne werkzaamheden bestaan uit melken en kaasmaken. Ik verdien 40 peso in de maand en heb daarbij een vrije woning, een koe voor vrij melk en 20 kippen, waarbij ik ongeveer 120 kuikens heb loopen. Van de jonge hanen maak ik, als ze drie maanden oud zijn, minstens 40 centavos. Ik heb twee varkens in het hok en twee paarden met een veulen in het land.

   Mijn beide jongens verdienen per maand 22 pezo, zoodat ons gezamenlijk inkomen, plus vrij huis enz., 62 pezo per maand bedraagt. Als men nu weet, dat men hier met een pezo nagenoeg even ver komt als in Holland met een gulden, dan zal men toegeven, dat ik als arbeider niet te klagen heb.

   Op de melkerij, waar ik werkzaam ben, worden elken avond ongeveer 120 koeien gemolken. ’s Morgens rijden er twee man met melk naar de stad en van de melk, die er overblijft, wordt door den boer en mij kaas gemaakt. In het voorjaar maakten wij elken dag acht kazen, tegenwoordig zes. Die kaasmakerij heeft met zeer eenvoudige hulpmiddelen plaats. Zes blikken petroleumbussen, die 10 centavos per stuk kosten, doen dienst als koperen emmers. De kaas wordt van zoete melk[3] gemaakt. Zijn de bussen vol, dan gieten we ze over in een blikken kaasketel. De inhoud wordt tot op 30° verwarmd. Dan komt er een poeder in, dat denzelfden dienst doet als in Holland het kunststremsel. Is de melk gestremd, dan wordt ze in blikken vaatjes gedaan en vervolgens met een blikken bus met water geperst. Met een blikken bus, inhoudende 20 liter water, worden vier kazen geperst. De kaasmakerij is een winstgevend bedrijf. De koeien geven hier ongeveer evenveel melk als in Holland en men heeft 11 à 12 liter water melk noodig voor een kilo kaas.

Eenige dagen geleden heb ik bezoek gehad van Jelle de Hoop en vrouw uit Janin. Zij hebben vier dagen en nachten bij mij gelogeerd en zeiden, dat ze best hun brood hebben. Douwe Visser is ook in Chacabuco gekomen, maar dezen gaat het minder voor den wind. Zijne vrouw is sukkelende en de doktersvisites zijn hier schrikkelijk duur. Mijne buurvrouw werd onlangs ziek en de dokter, die slechts drie keeren bij haar is geweest, leverde eene rekening in van 162 pezo’s. Hij rekende 50 pezo’s of guldens per visite en 4 pezo’s bovendien voor het komen met de koets. En dan komt nog de rekening van den apotheker, die ook volstrekt niet van lage cijfers houdt.

   Spoedig schrijf ik eens weer,

             Gegroet.                               WOUTER WOUTERS

 

 

Brief 6 (Nieuw Advertentieblad 13-05-1896)

Argentinië

CHACABUCO, 7 April 1896.

We hebben dit jaar een drogen nazomer gehad. (We hebben hier zomer als ’t in Nederland winter is en omgekeerd). In drie maanden tijds is er als het ware geen druppel regen gevallen. Het voorjaar was anders zoo vruchtbaar geweest en zoo veelbelovend. Nu echter is de mais op vele plaatsen maar half uitgegroeid.    Evenwel, niemand heeft nog reden tot klagen. ’t Gaat hier ieder goed, zoowel den werkman als den boer en den burger en den winkelman en de ambachtslui. Namelijk als ze hun vak verstaan, werken willen en niet verkwistend zijn.

Leven we dan hier in een land van belofte? Neen, in het geheel niet. Hier zijn ook weer vele dingen, welke wij, bij Nederland vergeleken, moeten ontberen. Met kerk en school b.v. is het hier treurig gesteld. Verder is het hier, om het nu maar eens rond uit te drukken, een land van stelen en rooven. Men doet het hier zeer in ’t groot en ook wel in ‘t klein. Om bij mijn eigen omgeving te blijven: het is nog geen twee maanden geleden, dat van mijn boer eene koe in het land is geslacht en vleesch en vel meegenomen. En nu is het vleesch hier zoo goedkoop en de armoede zoo gering! In den nacht van 22 Febr. zijn mij niet minder dan 60 kippen ontstolen. Da’s een heele “boerderfij”niet waar? Doch heeft mij dien slag nog dadelijk niet kiploos gemaakt; ik hield gelukkig nog 120 over. Nog geen veertien dagen geleden is van mijn boer weer een os in het land geslacht. Zoo gaat het hier nu maar slag op slag.

In een moord ziet men hier juist ook niet zoo heel veel kwaad. Bij de laatste verkiezing, die nu veertien dagen achter de rug is, zijn alleen in Chacabuco niet minder dan vier dooden gevallen. Een kleine woordentwist, de revolver komt uit den zak en ’t is gebeurd. De omkooperij bij de verkiezingen is hier groot. Bij de laatste verkiezingen hebben de radicalen hier o.a. drie stemmen opgekocht voor 500 pezo’s (is ongeveer f 500) het stuk. ’t Waren dan ook stemmen van zeer gevreesde personen, die anders zeer hadden kunnen tegenwerken.

Er is dus zoo het een en ander niet precies in den haak, maar aders zoo ik zei is het hier een goed leven. Ik heb vast werk, verdien 40 pezo in de maand en krijg nog 5 pezo verhooging. Mijn beide jongens van 12 en 14 jaar[4] verdienen samen 30 pezo. Geen klagen dus.

  

Brief 7 (Nieuw Advertentieblad 18-12-1897)

Argentinië.

VIDEA, 19 November 1897.

M. de Red.!

Ik heb in langen tijd niet wat van me laten hooren, omdat ik hoopte, dat hier in Argentinië ook eens ’n ander, die beter dan ik de pen te voeren weet, uit den hoek zou komen. Nu dat niet het geval is, zal ik u maar weer eens het een en ander mededeelen.

Argentinië wordt tegenwoordig geteisterd door allerhande plagen. No. één zijn natuurlijk weer de sprinkhanen. Verleden jaar hebben ze schier alles vernield en dit jaar zit het er weer vol van. Er is hier een zwerm neergestreken over een oppervlakte van zes uur gaans. Verleden jaar hebben we zelfs een “sprinkhanen-verduistering” gehad, zóó’n dichte en onafzienbare zwerm bewoog zich door de lucht.
     Op 10 minuten van ons af staat een bosch, doch er was geen boom, geentakje, geen blaadje van te zien van wege de sprinkhanen, die alles bedekten. Wee het land, waar zij hun bivak opslaan! Alles, alles wordt vernield, geen blaadje, geen spruitje blijft er over. In één uur tijds vaak zijn de boomen van hun gebladerte ontdaan en zien er uit als in den winter.

     Verleden jaar op een morgen, toen ik opstond en eens naar buiten keek, kon ik niet zeggen welke kleurmijn huis had; zóó waren de muren met sprinkhanen bedekt. Men berekende dat de zwerm toen een oppervlakte besloeg van 276 kilometer, dat is eene lengte bijna zoo groot als heel Nederland van Noord tot Zuid. Nu zal ik het een Nederlander niets kwalijk nemen, wanneer hij niet gelooven wil dat eene zóó groote oppervlakte met sprinkhanen bedekt kan zijn, doch ik sta voor de waarheid in.

     Een tweede bezoeking, waaronder dit land zeer te lijden heeft is de felle droogte. Wij hebben nu vier maanden achtereen bijna geen droppel regen gehad. Daar komt nog bij, dat het hier van 9 op 10 en van 10 op 11 Nov. Geducht gevroren heeft, waardoor de trigo-oogst grootendeels is mislukt. Ge kunt dus nagaan hoezeer ook hier de landbouwer thans gebukt gaat onder al deze plaatsen en tegenheden.

     Nog pas een paar jaar geleden was het hier een tijd, dat de landbouwer den werkman met open armen ontving, omdat overal werkkrachten te kort kwamen. Thans is ook dit blaadje gekeerd en is menig werkman blij als hij arbeid vinden kan. ’t Spreekt dat onder deze veranderde omstandigheden ook de loonen aanzienlijk gedaald zijn.

    Vele boeren, die vroeger werkvolk in dienst hadden, moeten nu zelf arbeiden; anderen, die vroeger 4 à 5 arbeiders hadden, redden het nu met 1 à 2. Ik ken hier o.a. een Hollander, den heer Weijers, die vroeger ook wel eens in uw blad geschreven heeft. In den goeden tijd had deze 15 à 20 arbeiders in zijn dienst; nu heeft hij een klein herbergje. Door achteruitgang in zaken heeft hij zijn boel moeten verkoopen, en hij is de eenige niet die dit lot treft.”

     Hier is ook nog Age v.d. Heide, een vriend van mij, uit Houtigehage. ’t Is een beste werkman, die door vlijt en overleg een aardig centje had overgespaard. Verleden jaar heeft hij land gehuurd, doch de oogst mislukte en de man heeft er bijna alles bij ingeschoten wat hij bezat.

     Nu iets over mijzelf. Ik woon thans niet meer te Chacabuco, maar te Videa, 20 uren verder het land in. Ik werk nog altijd bij denzelfden melkboer[5], die naar hier verhuisd is.

     Videa is maar een klein landstadje, wel drie maal zoo klein als Chacabuco. Ik ben nu, zooals men in ’t Hollandsch zou zeggen, zetboer. Ik heb ‘n 50 melkkoeien en kan de werkzaamheden met mijn eigen volk af, doch mijn vrouw heeft ’n meid.

     We hebben in ’t eerst de heele boerderij gehad, maar dat ging boven onze krachten. Daarom heeft de patroon de helft weergenomen. Mijn loon is 20 cts.  Van de 15 liter melk en nu kunnen we f 4 à f 4,20 per dag verdienen. Wij voor ons hebben dus niet te klagen.

     Spoedig hoop ik weer eens iets van mij te laten hooren.

Met groete,
WOUTER WOUTERS (van Koudum.)[6]

 

Brief 8 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 01-10-1904)

Argentinië.

CHACABUCO, Augs. 1904.

Het land wordt hier schrikbarend duur. Wat men vroeger betaalde om het te koopen, moet men nu geven om het te huren, hoorde ik déze week iemand zeggen. Dat komt van den snellen vooruitgang. Chacabuco, de plaats mijner inwoning, was twaalf jaar geleden nog maar een klein plaatsje; nu is het reeds een flinke landstad. Er liggen onmetelijk uitgestrekte landerijen omheen, en nog spreekt men overal over gebrek aan land, want er zijn nog al veel bouwboeren, die meer land kunnen gebruiken dan ze bezitten. Aan het station heerscht een groote bedrijvigheid van wege den graanhandel. Er staan zes groote graanschuren, die ieder duizenden zakken graan kunnen bergen. Men ziet er soms 'n 200 karren, die elk 50 zak laden en met 9 paarden bespannen zijn.

In de stad verrijst de eene groote winkel na de andere. In den omtrek zijn het meest bouwboeren; greidboeren zijn uitzonderingen. Onder die laatsten behoor ik. Ik heb het geluk gehad mij van werkman zooveel op te werken, dat ik een boerderij heb gekregen. Eerst heb ik geboerd met andermans vee, nu is het mijn eigen. Met mijn buurman, iemand uit Zeeland, is het evenzoo gegaan, maar die is bouwboer. Er zijn er velen hier, die evenals wij, van werkman boer geworden zijn.

Komt men verder het land in, dan krijgt men dan grond nog voor een zwart gezicht. Men betaalt slechts een kleinen prijs en de betaling wordt gemakkelijk genoeg gemaakt.

Hier in de omgeving van Chacabuco Is de landprijs 270 a 300 pezo per kwadre. Een kwadre is ruim 129 meter. In huur moet men 22 à 25 pezo per kwadre betalen. Een papieren pezo is gelijk f 1,10.

WOUTER WOUTERS van Koudum.

 

Brief 9 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 19-08-1905)

Deze brief staat in het Nieuwsblad van Friesland, Hepkema’s courant (de opvolger van het Nieuw Advertentieblad schreef Wouter Wouters (“vroeger uit Koudum”) te Chacabuco op 30 juni:

Argentinië

Chacabuco, 30 Juni

Wij, levende aan den anderen kant van den aardbol, hebben nu winter. Den kortsten dag hebben we al weer achter den rug en het is zeer zacht weer. De boomen hebben pas hun bladeren laten vallen, het gras groeit hoog, het vee loopt in de wei en de ooievaar zweeft nog over ons dak. Trouwens deze vogel verlaat ons het heele jaar niet. De zwaluw doet dat wel, doch ik geloof dat dit in Argentinië de eenige trekvogel is.

De boer is al weer druk in de weer om het zaad aan de aarde toe te vertrouwen. De een is ai weer aan 't ploegen, eggen en zaaien en de ander nog bezig om de laatste vrucht van 't veld te halen. Wegens schaarschte van werkvolk heeft men de mais nog lang niet binnen. Aan den kant van den Riouw staat het er echter treurig voor. De rivier is buiten hare oevers getreden, heeft uitgestrekte velden overstroomd en veel menschen en vee doen verdrinken. Volgens een onzer nieuwsbladen zijn er wel 135,000 stuks vee, paarden en schapen omgekomen. Alle steden aan de bovenkust staan onder water. Velden mais, die op werkkracht wachtten, zijn verloren gegaan en ook veel tweede aardappelvrucht. Men wete, dat de aardappel hier tweemaal ’s jaars wordt geoogst. De schade wordt geschat op 10 millioen pezo in goud. Een gouden pezo staat gelijk met een rijksdaalder.

 

Brief 10 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 11-11-1905)

Enkele maanden later, op 11 september 1905 staat er weer een ingezonden brief in het Nieuwsblad van Friesland. Geschreven op 30 september, maar verrassend genoeg niet door Wouter Wouters zelf geschreven, maar door IJnte Wouters. Deze zoon was toen 23 jaar oud. IJnte (Ynte) was geboren in Workum op 23 juni 1882, twee jaar voordat het gezin Wouters (weer) naar Koudum verhuisde. Hij schrijft deze korte ingezonden brief van hoe het er in Argentinië aan toe gaat, op de zakelijke manier zoals zijn vader meestal ook deed.

 Argentinië.

CHACABUCO, 30 Sept. 1905.

Als men uit Nederland naar hier komt, valt het op, hoe enorm uitgestrekt Argentinië is. En ook hoe weinig bevolkt, 't Dichtst bevolkt zijn de provincies Buenos Aires, Santa fé en Cordoba. Men verbouwt daar veel mais en trigo. In de nabijheid van de groote steden Buenos Aires en Rosario wordt nog al veel kaas en boter gemaakt. Er zijn groote fabrieken, die al de melk opkoopen en ze verwerken. De prijs der melk is hier 3 cts. per liter. Als men eene melkerij om de helft neemt, dan krijgt men land, vee, kar, bussen, emmers en wat er verder noodig is, van de fabriek, die op deze conditie 1½ ets. per liter melk betaalt. Men kan er dan flink mee uit. Drie melkers kunnen met behulp van een koeienbinder 6 à 700 liter melken per dag. Men zal in Holland misschien zeggen, dat dat wel wat veel is, maar als men weet hoe men hier werkt, dan zal men het kunnen begrijpen.

Het melkersvak is hier niet zoo aangenaam. Men begint hier in den zomer reeds te 2 uur in den morgen te melken en dat duurt tot 7 à 8 uur toe. Dan heeft men verder den geheelen dag werk met kalverschiften en waterputten voor het vee, want slooten heeft men hier niet.

 De sprinkhanen zijn hier een groote plaag. Van 't jaar zijn ze er weer hevig. Van uit het noordoosten strijken zo rechts en links over het land en vreten alles kaal. Men is weer met alle kracht op vervolging uit. Tot de soldaten toe moeten er op los om sprinkhanen te dooden. Dagelijks worden er bij duizenden kilo's verbrand, begraven of verpletterd door groote ijzeren rollen. Maar al worden er ook milioenen verdelgd, steeds staan weer nieuwe millioenen op om een plaag des lands te zijn.

IJNTE WOUTERS

 

Brief 11 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 08-09-1906)

Argentinië.

CHACABUCO, 1 Aug.

Argentinië beleeft een tijd van grooten voorspoed. De overvloedige oogsten, nu enkele jaren achtereen, hebben menigen arme tot welgesteldheid, menig welgestelde tot rijkdom gebracht. Rondom worden nieuwe spoorlijnen aangelegd, vooral noodzakelijk voor het vervoer van het graan. Nog al den dag hoort men de klacht, dat er geen wagens genoeg zijn voor dat vervoer. We hebben hier dit jaar ook electrische verlichting gekregen en men spreekt ook over een electrische tram door ons dorp naar Salte Bergouw en Tjiewekooi. Van alle zijden is 't dus een roepen om werkkrachten.

De trigo is nu grootendeels weer in den grond en voor de mais begint men weer te ploegen. Mais is hier de hoofdproductie. En als het dan in den pluktijd is, is het nog veel drukker dan in Friesland in de “ungetiid". Twintig, dertig landbouwers staan dan bij aankomst van elken trein aan het station, om werklieden te huren en 't gebeurt meermalen, dat geen enkele werkman uit den trein komt.

De grond gaat hier voortdurend omhoog in prijs, zoowel in koop als in huur. Ik huur hier 72 kwadere voor 22 pezo de kwadere en heb het dan mee van 't goedkoopst. Er zijn er die tot 35 moeten betalen.

Hoe het geld hier geld verdient, kan uit het volgende blijken. Mijn landheer vertelde mij, dat hij in een maand tijds 30,000 pezo had verdiend. Hoe dat mogelijk is? Wel heel eenvoudig. Hij had 2000 H.A. land gekocht en dit in kleine stukken weer van de hand gedaan. Daarmee had hij zulk een winst gemaakt.

WOUTER WOUTERS (van Koudum).

 

Brief 12 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 02-03-1907)

Uit Argentinië.

CHACABUCO, 11 Januari 1907.

Terwijl wij 't hier nu warmpjes hebben tegenwoordig en liefst de schaduw opzoeken ('t is hier nu midden in den zomer), heerscht er bij u, volgens de Argentijnsche bladen, een felle koude. In Argentinië staat nu alles in vollen bloei, maar we hebben veel last van de droogte. Wat zou een flinke regenbui hier veel verkwikking kunnen brengen!

Chacabuco is tegenwoordig een van de gelukkigste plaatsen des lands. We zitten als het ware ingesloten van de sprinkhanen, dat wil zeggen overal om ons heen heeft men geducht van de sprinkhanenplaag te lijden, maar wij zelf zijn er tot dusver gelukkig van verschoond gebleven. Gister ben ik nog in Salto geweest, maar daar was het vanwege de sprinkhanen een treurig gezicht. Alles verwoest en kaal. Ge kunt het niet beter vergelijken, dan alsof plotseling de winter over een landstreek gekomen is. Komt zoon sprinkhanenzwerm aangevlogen, dan is het precies een dikke sneeuwbui, zoo dwarrelt het door de lucht. Ik heb wel gezien, dat de zon er door verduisterd werd.

Waar zoon zwerm zich neerzet, daar wordt in een minimum van tijd alles verwoest. Tot overmaat van ramp leggen ze dan ook nog hunne eitjes en zoeken daar juist de harde plaatsen voor uit. Zij boren het achtereind van het lichaam in den grond, zitten zoo half er boven, half er in, leggen (de wijfjes natuurlijk) elk ruim honderd eitjes en sterven dan. Berekend wordt, dat er vier mannetjes zijn tegen één wijfje. Na veertig dagen komen de jongen te voorschijn. De eitjes zitten aan trossen en worden

door de menschen zooveel mogelijk boven den grond gewerkt en vernietigd. Maar er blijven er altijd nog millioenen over. Komen ze uit, dan leeft het in eens van kleine diertjes als langbeen muggen. Men maakt daar dan nog zooveel mogelijk jacht op, want het duurt nog veertig dagen voor ze kunnen vliegen. Maar wee, als die veertig dagen voorbij zijn en de zwermen zich formeeren. Dan is er niets meer tegen bestand. De trein heeft tegenwoordig soms drie uur vertraging van wege de belemmering door sprinkhanenzwermen, die zich op de rails hebben neergezet. En toch zijn er in de maanden Augustus en September niet minder dan zeven millioen kilo sprinkhanen gedood. Een kilo wordt gerekend op 450 â 500 sprinkhanen.

De landverhuizing naar Argentinië gaat nog steeds door. Er zijn in het afgeloopen jaar niet minder dan 200.000 landverhuizers “binnen” gekomen en in de eerste drie maanden van dit jaar verwacht men weer 200.000. Ik hoor er echter niets van of hier ook Nederlanders komen. Hun aantal zal in elk geval onbeteekenend zijn[7].

WOUTER WOUTERS.

 

Brief 13 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema's Courant 31-08-1907)

Uit Argentinië

CHACABUCO, 27 Juli 1907.

In 't Nieuwsblad van Friesland van 18 Juni j.l. las ik een artikeltje, waarin ook mijn naam werd genoemd, dat er een tijd is geweest, nu twintig jaar geleden, dat de roep door Nederland ging: “Naar Argentinië!” Maar, zoo volgt er verder, algemeen viel het niet mee. Ik wensch daarbij op te merken: hoe zou het ook kunnen meevallen, daar wij, onvermogende landverhuizers, zonder middel van bestaan te Buenos Aires aan land gezet werden zonder meer. “Wat heeft de Nederlandsche regeermg, wat heeft het Nederlandsche consulaat, wat hebben Nederlandsche geldmannen voor ons gedaan? Niets.

De Argentijnsche regeering bood land aan en vrij vervoer per spoor naar de plaats van bestemming. ledere familie kreeg bovendien 60 pezo, welk geld meerendeels in handen van woekeraars terecht is gekomen. Ook kon iedere kolonie de eerste vijf jaar voor half geld van de spoor gebruik maken. Hadden Hollandsehe geldmannen hier hun hulp geboden, de kolonisatie zou zeker zijn geslaagd en dan zonden er ook bloeiende Hollandsehe kolonies in Argentinië gekomen zijn.

Thans hebben Russen, Zweden, Fransehen, Duitschers en Belgen hier allen bloeiende kolonies, maar wij Hollanders zijn verstrooid als stof in den wind. De meesten, die konden, zijn naar Nederland teruggekeerd en hebben daar natuurlijk niet veel goeds van Argentinië verteld. De achtergeblevenen zitten meest allen in Buenos Aires en werken op de schepen of op de fabrieken. Ze zijn hier nu zoowat ingeburgerd, al vinden ze zich nooit volkomen thuis. Met het jonger geslacht gaat het beter. Maar over 't geheel hebben wij hier anders thans niet te klagen.

Een Argentljnsche bruiloft.

Eenige weken geleden is mijn oudste zoon getrouwd met een Italiaansen meisje. De bruiloft is gehouden op Argentijnsche manier. Een week te voren werd de schuur 1 versierd met bloemen en linten, en met de Nederlandsche, de Italiaansche en de Argentijnsche vlag. Den dag vóór de bruiloft kwamen er twee meisjes om met mijne dochter pastillen te bakken. Dat is een Argentijnsche lekkernij, die op bijna geen enkel feest ontbreekt. Vervolgens werden er twee speenvarkens geslacht, een jong schaap, zes vette kippen en acht vette jonge hanen. Nog veel meer behoorde er tot de aanrechting van de bruiloft, maar ik kan het alles zoo niet opnoemen.

Op den trouwdag reden vier koetsen uit de stad, elk met drie paarden bespannen, voor, om ons naar het gemeentehuis te brengen, en we keerden naar huis terug met zes koetsen. Daarna had de eigenlijke bruiloft plaats. Er zaten ongeveer honderd personen aan den disch en er werd veertig liter wijn geschonken. Na den maaltijd werden stoelen en tafels naar buiten gebracht, de muziek speelde, en de dans begon. 't Was nog vroeg — maar in den volgenden morgen, toen ieder huiswaarts keerde.

Ik heb land voor mijn zoon gebuurd en hem bouwboer gemaakt. Het eerste jaar huur heb ik voor hem betaald; paarden, ploegen, enz. heb ik hem gegeven, en nu moet hij maar zien vooruit te boeren. Ik ben zelf bouw- en greidboer van beiden.

WOUTER WOUTERS, vroeger werkman te Koudum.

 

Brief 14 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 02-04-1910)

Argentinië

Chacabuco 23 Febr. 1910

We hebben hier alle jaren met de sprinkhanen te kampen, maar In het afgeloopen jaar was het toch wel wat heel, heel erg. Van 4 tot 18 November dwarrelden ze hier door de lucht als sneeuwvlokken in een Nederlandschen sneeuwstorm. Toen ging elk, klein en groot, met een groote schop van ijzerdraad er op los, om ze dood te slaan. Want een doode sprinkhaan legt geen eieren, weet u! Maar er bleven nog al te veel in leven en die hebben nog al te veel eieren gelegd, en daaruit komen dan weer jonge sprinkhanen en die juist doen het meeste kwaad. Als dat jong gebroed zijn vernielingswerk begint, dan is de schade niet te overzien. Ze richten hun verwoestingen hoofdzakelijk in de maïsvelden aan, en mais is nu eenmaal het hoofdproduct van Argentinië.

     Argentinië is niettemin nog altijd een best land, maar de allerbeste jaren zijn helaas voorbij. De dingen gaan hier heel anders dan in Nederland. B.v. In Nederland huurt een boer een plaats met toebehooren. Dat heeft in Argentinië niet plaats. Daar huurt men bet land zooals het geschapen is; de boer moet er zelf een huis op zetten en het land omheinen met ijzerdraad, want slooten, zooals in Friesland, kennen we hier niet. De eigenaar verhuurt zijn land meestal bij heel groote stukken aan een flink vertrouwd persoon. Deze verhuurt het dan weer bij kleinere stukken, natuurlijk met verdienst. Zoo heb ik met een anderen Nederlander een uitgestrektheid grond gehuurd. We hebben er eerst afgenomen wat we In eigen gebruik wenschten te nemen en de rest in kleinere stukken weer onderverhuurd. Alzoo ben ik huurder en landheer tegelijk en verdien met dat wederverhuren nog 400 pezo (f 1000.)

     De Nederlanders staan in Argentinië goed aangeschreven, maar de nieuwkomers hebben eerst groote moeilijkheid met de taal. Zoo kwam hier in Chacabuco verleden week nog een Hollander, die geen woord van de taal verstond. Hij wist alleen, dat er nog een Hollander woonde die zich Jachops schreef. Hij stapte aan het station af, maar hoe nu die Jachops te vinden? Hij klopte bij alle deuren aan en vroeg telkens maar weer: Jachops? Deze methode had hij al een heelen tijd zonder succes toegepast, toen hij eindelijk de opmerkzaamheid trok van twee Hollanders, die op straat met elkander stonden te spreken. Hij werd toen terecht geholpen en er werd verder gezorgd dat hij werk kreeg. Het is den eenen keer wel eens wat ruimer met de werkzaamheden dan den anderen keer, maar er is altijd wel wat te vinden.

     In Argentinië wordt een werkman niet per jaar gehuurd, maar per maand. De patroon heeft echter niet de minste verplichting jegens hem en kan hem wegsturen wanneer hij zulks verkiest. De werkman van zijn kant heeft dezelfde vrijheid om de dienstbetrekking te verbreken. Het loon bedraagt ongeveer 30 â 35 pezo (f 75 à f 87,50) per maand, boven den kost. Ieder is verplicht zijn eigen beddegoed te houden. Argentinië is een gezond land. Niet te koud en niet te warm. Er wonen hier te Chacabuco en in de omgeving 'n tiental Hollandsche families. ‘n Jongkerel van zoo’n twintig jaar kan altijd gerust naar hier komen. Voldoet het hem hier niet dan kan hij toch altijd wel zooveel oververdienen dat hij over een jaar reisgeld heeft om naar Nederland terug te keeren.

     Natuurlijk, het leven en het bedrijf is hier heel anders dan In Nederland. De boeren bewonen bijna zonder uitzondering hulzen met zinken daken. Het vee wordt nooit gestald. Men heeft wel hooi voor den winter, maar dit wordt buitendeur aan een blok gezet. Winterdag wordt het graan op het land aan hoopen gezet en vervolgens met een stoommachine gedorscht. Het stroo wordt meestal verbrand. Het vee is in de laatste jaren veel prijziger geworden. Dezen nazomer hebben we veel met droogte te kampen gehad.

Onder deze brief van Wouter Wouters staat nog een ingezonden brief, van ene C.B. Kulberg die woont op de Calle Espana 313 in Junin. Hij schrijft over het carnaval in Argentinië en dat hij dit jaar het carnaval bij Wouter Wouters in Chacabuco meegemaakt heeft. Ze zijn per koets naar de corso gereden en alle Hollanders in Chacabuco sloten zich bij hen aan.

Onder die ingezonden brief staat dan nog deze mededeling:

Die brief, die niet in zijn geheel geplaatst is, zal van Jarig van Dam zijn geweest. In een volgende brief, geschreven op 5 mei 1910, Koudum komt, reageert Wouters op de mededeling dat het Van Dam in Argentinië tegengevallen en dat hij Nederlanders het landverhuizen naar dat land ontraadt.

 

Brief 15 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 08-06-1910)

 Argentinië.

CHACAPUCO, 5 Mei.

M. de Red.!

In 't no. van 2 April las ik, dat U een schrijven van den heer J. van Dam hadt ontvangen, waarin hij schreef, dat hij aan Nederlanders, die wilden emigreeren, moest afraden naar Argentinië te komen. Ik vraag echter den heer Van Dam, wat weet gij af van Argentinië? 'n Twintig jaar geleden meen ik wel, dat gij 'n kleine twee jaar hier zijt geweest, maar gij weet toch ook wel, dat er in 18 jaar tijds veel kan veranderen. En op zichzelf is een tijdperk van twee jaar veel te kort, om een groot land als Argentinië te leeren beoordeelen. Alle Hollanders, die toen teleurgesteld weer naar Holland zijn teruggekeerd, moesten liever wat meer geduld geoefend hebben, dan zou Argentinië in Holland niet op zulk een slechte naam zijn gebracht. Alle Hollanders toch, die hier toen gebleven zijn, hebben goed hun brood gevonden en voor hunne kinderen een flink vooruitzicht.

Heden laat ik mijn vrouws zuster met haar man en kinderen overkomen, wat mij f 400 kost. Als het in Argentinië slecht was, zou ik dit toch niet gedaan hebben.

Ik zal een lijstje geven van de loonen, die hier verdiend worden, alsmede van verschillende levensmiddelen de prijzen in Hollandsen geld.

Een werkman en een opperman 25 cents per uur; een timmerman, een metselaar en een smid 40 cts., een draaier, een schoenmaker, een zadelmaker en een wagenmaker 45 cts., een machinewerker 50 cts., een barbier voor scheren 25 cts., voor haarknippen eveneens 25 cts.

En wat kosten de levensmiddelen? Vleesch 15 cts. per pond, vet 15 cts., meel 12 cts., brood 10 cts. suiker 22⁵, koffieboonen 70 cts., thee f 1,50, rijst 20 cts., boter 75 cts., kaas 86 cts. Kleeren en schoenen zijn duurder dan In Nederland. Maar als men over ‘t geheel de werkloonen en de prijzen der levensmiddelen met die in Nederland vergelijkt, heeft men dan wel billijke reden, om landverhuizing naar Argentinië af te raden?

WOUTER WOUTERS

 

Ook in een brief van 3 oktober 1910, geplaatst in het Nieuwsblad van Friesland Hepkema’s Courant van 5 november 1910 maakt hij zich druk over onjuiste informatie in de krant over Argentinië. Dat zet hij eens even goed recht. Tevens maakt hij duidelijk hoe goed hij het heeft, ook vergeleken met Nederland.

Ook ene J. Bets reageert op de opmerking van J. van Dam en die valt oo Wouters aan, in een artikel in het Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant 20-08-1910.

Daar reageert Wouters ook weer op.

 

Brief 16 (Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant 05-11-1910)

Argentinië

CHACABUCO, 3 Oct.

In uw no. van 20 Augs. lees ik, dat de heer G. Bets niet kan meegaan met mijn schrijven en beweert, dat men niet over de toestanden hier kan oordcelen, of men moet In de stad wonen. Ik geloof echter, dat wij hier op het platteland juist beter met de toestanden op de hoogte zijn dan de stadbewoners. Niet waar o.a. Is de bewering van den heer Bets, "dat het met den landbouw tegenwoordig slecht gaat.” Integendeel, de landbouw gaat met reuzenschreden vooruit. Zij, die vroeger werkman waren, zijn allen overgegaan tot den landbouw. Van de honderden landbouwers en kleine grondbezitters 13 wel 90 pct. als landverhuizers naar hier gekomen, velen zoo arm, dat zij zelfs de bootvracht niet konden betalen. En diezelfden ziet men nu vaak rijden In een koets met een span prachtige paarden.

Dit een en ander meende ik te moeten inbrengen tegen het schrijven van den heer Bets.

De heer Bets spot: „Wat beteekent hier In Argentinië een paard! Ze loopen er hier bij massa in 't wild. Men zal in Nederland vaak meer voor een hond betalen, dan hier voor een paard." Ik zou willen vragen: Mijnheer Bets, waar ziet men hier een paard In het wild? Voor een ordentelijk paard moet men hier 150 pezo, (f 375) betalen, en als men iets extra's hebben wil, mag men er nog wel 100 pezo bijtellen (dus dan een prijs van f 625).

Verder beweert de heer Bets, dat de werkloosheid in Argentinië haast even groot Is als In Nederland. Dat kan ik niet aannemen, want onlangs is hier nog een Hollandsche timmerman gekomen, die In Buenos Aires dadelijk werk kreeg voor 5 pezo (f 12,50) per dag met 8 uur werken. Ik meen zelfs, dat de vader van den heer Bets op 70-jarigen leeftijd nog 80 pezo in de maand verdiende en dat het hem ook nooit aan werk heeft ontbroken.

Nu kan het zijn, dat de heer Bets zulke loonen nog niet hoog genoeg acht, maar ik noem het een mooie daghuur en Ik blijf bij mijn bewering, dat de Hollanders wat meer geduld moesten hebben gehad. Dat ze 't niet hadden, neem ik hun echter niet kwalijk. Mij Is ook wel menigmaal de moed in de schoenen gezonken, maar als Argentinië zoon slecht land Is, hoe Is het dan mogelijk geweest, dat ik met mijn groote huishouding nog zoover gekomen ben. En ik heb toch in twee jaar tijds 1272 pezo aan de doktors moeten betalen, waar de apothekersrekenlng nog bij kwam. Twee zoons zijn getrouwd, die ik boer heb gemaakt en nu heb ik een familie uit Holland laten overkomen. Als alles zoo slecht was, waar zou ik het dan van daan hebben moeten halen?

Het vleesch kost hier ook geen 60 centen, maar 30, het brood geen 28, maar 18. En dat het vee hier slecht zou zijn? Ik zie wel, dat de heer Bets daar geen verstand van heeft. Hij moest maar eens op onze veemarkt komen kijken, welk prachtig vee er naar de slachtbank gaat. Kon de Hollandsche werkman zulk vleesch maar kopen tegen zulken prijs!

Dat de groote handelslui er met de voordelen van door gaan, is een verdichtsel. Daarvoor is de concurrentie te groot. De spoorvrachten zijn ook billijk genoeg. Van Chacabuco naar Buenos Aires, een afstand van 200 K.M., betaalt men aan spoorvracht voor granen 10 centavos (25 cent) per 100 kilo.

De heer Bets beweert, dat in Argentinië voor een werkmanspak nog meer Invoerrecht geheven wordt, dan voor een fijn zijden dameskleed. Hij zou den Nederlanders evengoed kunnen wijsmaken, dat de pekelharingen hier aan de boomen groeien.

Dat er in Buenos Aires nog wel menschen werkloos omloopen, zal ik niet tegenspreken. Maar men diene In acht te nemen, dat waar het hier wemelt van landverhuizers van verschillende naties, er ook altijd lieden onder zitten, die het liefst met een groot woord door den tijd komen.

 

Op brief 16 van Wouters reageert ene T.R.T. Hoeve die in Argentinië in Guamini woont:

 

Nieuwsblad van Friesland : Hepkema’s courant  04-02-1911

Argentinië.

GUAMINI, 1 Jan 1911.

Naar aanleiding van het schrijven van den heer Wouters wenscht ondergeteekende wel het een en ander op te merken. Ik heb 7 jaar in Buenos Aires gewoond en 13 jaar op het platte land, zoodat ik van alle twee kan meepraten. Negen jaren ben ik bouwboer geweest en nu de laatste jaren greidboer, maar noch op den bouw, noch op de greide is het vlot gegaan. Het gaat niet op, een pezo gelijk te stellen met f 2,50; een pezo is niet meer dan een gulden. Een ordentelijk paard kost hier ook geen 150 pezo of 375, zooals de heer Wouters beweert, doch niet meer dan 50 â 60 pezo, zegge f 50 à f 60. Voor dezen prijs koopt men hier een 3 â 4-jarig paard.

De heer Wouters schrijft, dat de landbouw hier met reuzenschreden vooruitgaat. Toegegeven, want voor eenige jaren werd hier in de Pampa Central geen ploeg in den grond gezet, het land lag er als het ware voor wild, en nu is de eene boer na den anderen er heen getrokken om er zijn fortuin te zoeken. Maar gevonden hebben ze de fortuin er niet. De geheele oogst is verdord, want het heeft er in geen tien maanden geregend.

Een blad hier deelt mede, dat in de Pampa Central 3000 boeren broodeloos zijn. Nu zal men in Nederland vragen: hoe kunnen 3000 boeren dadelijk broodeloos zijn? Dat zit zo. leder kan hier gemakkelijk boer worden. Geen wonder, dat de heer Wouters schrijft: Ik heb twee zoons boer gemaakt. Het crediet maakt hier den boer. Hoe is nu de toestand in de Pampa Central? Er komt geen regen, de tarwe verdort, er is dus geen oogst, de winkels worden gesloten, crediet is niet meer te krijgen en de boer zit zonder brood. De weinige have die hij bezit, wordt hem afgenomen voor schuld, en indien er bij zijn, die een koets met een span prachtige paarden bezitten, dan worden die natuurlijk ook ingerekend voor schuld. Zoo is het menigeen gegaan, want de laatste vier jaren is de oogst hier telkens slecht geweest. Drie jaar geleden stond de oogst eerst mooi, maar door de vele harde winden in den oogsttijd is de meeste tarwe uitgevallen en twee jaar geleden Is de oogst verdord, zoodat de opbrengst niet meer dan 3-, 4-, à 500 kilo per H.A. heeft bedragen. Het vorige jaar is alles bevroren en dit jaar is weer alles verdord. Als het gemiddeld 400 kilo per H.A. geeft, zullen we van geluk spreken. In vroegere goede jaren gaf het 1500 a 2000 kilo per H.A.

Ook den greidboer gaat het slecht, althans de laatste vier jaren. Men kon op 3 H.A land slechts één beestje houden. Zijn de jaren goed, dan rekent men op 2 â 3 stuks per H.A. De heer Wouters beweert, dat de spoorvracht hier goedkoop is, n.l. 10 centavos per 100 kilo. Maar dat is een verdichtsel, want zooals de stationschef mij zegt, voor granen van hier naar Bahia Blanca, afstand 252 K.M., betaalt men aan spoorvracht per 1000 kilo 7 pezo en 31 centavos, en de Zuider spoorbaan of de Pacifico in de buurt van den heer Wouters zal wel niet goedkooper rekenen. Integendeel want ieder die met de Pacifico reist, mag slechts 25 kilo meenemen en op de Zuiderspoor 50 kilo. Laatstgenoemde spoor heeft namelijk een concurrent in de scheepvaart van Buenos Aires naar Bahia Blanca.

Het brood kost hier zoowel als op het platte land en in Buenos Aires 28 centavos. Wel kan men op het platteland brood kopen voor 18 centavos, maar dat is van slechter kwaliteit, calletas genoemd. Het is zoo hard als steen en wordt meer uitsluitend door de armen gegeten en door hen, die ver het land inwonen, want het kan lang duren.

Vleesch zonder been kost in Buenos Aires 60 ct. per kilo. Het is er ook wel voor 30 à 40 ct., maar dan is het minderwaardige kwaliteit en met been. Hier op het platteland kost het vleesch met been 35 cts. per kilo. Het wordt afgesneden zooals het voor de hand komt. Treft men een goed stuk, dan treft men goedkoop en treft men een slecht stuk, dan is het duur.

De heer Wouters schrijft: de concurrentie is hier groot. Ik zou liever zeggen het bedrog. Het is hier oppassen als men iets koopt of verkoopt. Ook de belasting drukt hier zwaar op vele dingen, b.v. de lucifers. Drie doosjes voor 10 centavos. Op ieder doosje een cent belasting. Op een kilo tabak van 2 pezo komt 1 pezo belasting. Van een pakje sigaretten van 20 stuks, ter waarde van 20 ct., wordt 5 cts. belasting geheven. Een slechte sigaar, die men in Nederland voor 1 cent per stuk koopt, kost hier 4 cts.

Aardappelen, in Nederland hoofdkost, zijn hier voor een werkman haast niet te koopen. Ze kosten 25 cts. per kilo. Ook genees- en heelkundige hulp is hier zeer duur. Op het platteland vraagt de dokter, als de patiënt bij hem aan huis komt, 3 pezo, maar ik woon een kwartier buiten de stad en roep ik den dokter bij mij aan huis, dan kost me elke visite 20 pezo. De apotheker rekent in evenredigheid. In Buenos Aires rekent een dokter 5 pezo, een professor 10 pezo.

Is nu mijn slotsom, dat Argentinië een slecht land is? Neen, dat wil ik niet beweren. Het is hier voor een werkman al licht zoo goed als in Nederland en voor enkelen is het hier beter, maar ik vraag om welke reden gaat iemand zijn vaderland verlaten? Om zijn lot aanmerkelijk te verbeteren en dan moet men niet naar Argentinië komen.

Daarvoor te waarschuwen en den lezer de oogen te openen, is het doel van dit schrijven.

T. R. T. HOEVE.

Wouters reageert daar op zijn beurt weer op en dat is de laatste brief die in de krant gestaan heeft:

 

Brief 17 (Nieuwsblad van Friesland Hepkema’s Courant 01-04-1911)

ARGENTINIE

CHACABUCO, 8 Maart 1911.

M. de Red.!

Mag ik nog enkele regels om te antwoorden op het stuk van den heer T. R. F. Hoeve te Guamini?

Ik geef toe, dat men een pezo niet gelijk mag stellen met een rijksdaalder. Ik had de prijzen opgegeven in Argentijnsch geld, de redactie zette het voor beter begrip om in Nederlandsch.

Wat den prijs van een paard betreft, ik houd vol dat men voor een best paar, mak en in alle tuig bereden, 150 pezo neertellen moet, wat niet uitsluit, dat men voor 50 à 60 pezo en nog minder ook wel een paard krijgen kan. Maar de heer Hoeve spreekt over Guamini en ik over Chacabuco, dat maakt 'n 600 K.M. verschil.

Zoo ook met de grondsoorten. Als ik zeg, dat er hier boeren zijn, die reeds meer dan twintig jaar op denzelfden grond bouwen, dan zal de heer Hoeve zeggen, dat is onmogelijk, wij kunnen denzelfden grond niet langer dan drie jaar achtereen bebouwen.

Over 't geheel is ‘t 'n slecht jaar geweest voor Argentinië. We hebben wel 'n goeden triego-oogst gehad, maar de mais, het hoofdproduct, is geheel verdroogd. Ook is er veel vee in de weide verhongerd. Het boer worden op crediet volgens het zeggen van den heer Hoeve, lijkt me niet zeer aannemelijk toe. Laten we in den geest r’s zoo’n boerderijtje opzetten van 30 kwadro. Dan maken we de volgende rekening. Half jaar huur 600 pezo, huisje 200, zes goedkoope werkpaarden 240, ploeg 110, eg 35, paardetuig 50, totaal 1235 pezo. Dan moet er nog komen zaaigraan, drinkbakken, heining, karretje, zaai- en maaimachine en we moeten een half jaar leven vóór we iets oogsten en dan, moet al weer de tweede helft van de huur betaald worden. Neemt ge dat alles op crediet, dan krijgt ge zeer duur geld, want men weet ook hier van procenten-rekenen. Neen, als 't zóó moet, dan maar liever werkman.

Als ik zeg, dat ik over de 3000 pezo huur betalen moet, dan volgt daar toch uit, dat maar niet ieder die zulks verkiest boer kan worden. Omtrent de spoorvrachten was ik minder juist ingelicht.

Wil de heer Hoeve eens overkomen, om het land hier te bezien, mijn deur staat voor hem open.

WOUTER WOUTERS (van Koudum.)

 

[1] In brief 13 beschrijft Wouters hoe zijn zoon in Argentinië getrouwd is met een Italiaanse. Toen werd uitgebreid bruiloft gevierd.

[2] In 1893 was er tot twee keer toe een opstand tegen de Argentijnse regering (de ‘Revolutie van 1893’). Beide keren  mislukte de opstand. Zie bijvoorbeeld https://en.wikipedia.org/wiki/Argentine_Revolution_of_1893.

[3] Zoete melk is onbewerkte verse melk (in tegenstelling tot zure melk, karnemelk, die overblijft na het kaas- of botermaken.

[4] Deze beide zoons zijn Ynte Wouters geboren 23-06-1882 in Workum en Bauke Wouters geboren 11-01-1884 in Koudum.

[5] ‘Melkboer’ hier in de oorspronkelijke, letterlijke betekenis: boer die melkt (wat in Argentinië overigens niet heel gewoon was).

[6] Deze brief uit het Nieuw Advertentieblad van 23 december 1897 was nog lang niet het laatste bericht van Wouters, al laat hij een tijdje niet van zich horen. Het ziet er in ieder geval naar uit dat de emigratie van het Koudumer gezin van Wouter Wouters ondanks alle tegenslag redelijk succesvol geweest is en zo nu en dan laat hij dat zien in een ingezonden brief, al schuwt hij ook de tegenslagen niet op te schrijven.

[7] Inderdaad vertrekken er in die jaren veel West-Europeanen naar Argentinië, maar is het aantal Nederlanders dat naar Argentinië emigreert niet groot. Het Nieuwsblad van Friesland zegt er op 15-06-1907 dit van:

“Er is een tijd geweest, nu ruim twintig jaren geleden, dat ook in ons land de roep ging: Naar Argentinië! Later heeft men er zooveel niet meer van gehoord. Over 't algemeen viel 't er niet mee; 't kan ook zijn, dat ons volk er zich minder goed wist in te burgeren, ofschoon een onzer vroegere gewestgenooten, de heer Wouter Wouters van Koudum, die in dien tijd er ook heengegaan is en die herhaaldelijk brieven voor ons blad geschreven heeft, over 't geheel zich wel tevreden betoonde met de verbetering van zijn maatschappelijken welstand. Anderen echter hebben niets dan teleurstelling gevonden en zoo heeft de trek naar Argentinië in ons land niet lang aangehouden.

In de zuidelijker, overwegend katholieke landen is het echter anders. Uit die landen richt een onafgebroken landverhuizers stroom zich naar de dun bevolkte en zoo veel belovende Argentijnsche republiek. In geen voorafgaand jaar zelfs is die landverhuizing zoo sterk geweest als in 1906. Meer dan een kwart millioen hebben er verleden jaar een beter vaderland gezocht. Ruim de helft waren Italianen, bijna een derde deel Spanjaarden. Verder 17,000 Russen, 4200 Oostenrijkers, 3700 Franschen en 2200 Duitschers. Uit Nederland gingen er zoo weinig, dat het getal niet eens wordt genoemd. Van de 252,000 landverhuizers waren bijna 227,000 katholiek en bijna 14,000 joodsch.”