Rinze Hiddes Koornstra werd geboren op 19 september 1814 in Balk, als zoon van Hidde Jacobs Koornstra, slager te Balk, en Akke Willems de Wilde. Hij overleed op 3 april 1882 in Koudum, 67 jaar oud. Hij trouwde op 18 mei 1842 in de grietenij Gaasterland met Jetske Jans Salverda. Jetske werd op 23 september 1815 geboren in Wons en was de dochter van de onderwijzer en Friese dichter Jan Cornelis Pieters Salverda (1783-1836) en Metje Willems Wezel. Ze overleed op 13 september 1898 in Koudum, 82 jaar oud. Vóór haar huwelijk woonde Jetske Salverda in Ferwoude waar ze diende op een boerderij.
Rinze Koornstra was van 1842 tot 1850 slager in Balk. Daar kreeg hij met zijn vrouw drie kinderen: op 2 juni 1843 Hidde, op 19 juni 1845 Jan Cornelis (overleden op 13 augustus 1846) en op 25 januari 1850 nog een Jan Cornelis. Deze Jan Cornelis Koornstra emigreerde met vrouw en zeven kinderen in 1889 naar Argentinië. Hij schreef tijdens en vlak na de reis naar Zuid-Amerika een aantal brieven naar zijn moeder in Koudum (zie Jan Cornelis Koornstra).
In 1850 verhuisde Rinze Koornstra met zijn gezin naar Koudum en zette daar zijn slagerspraktijk voort. In Koudum werden nog drie kinderen geboren: Metten op 16 mei 1852 (zie Metten Koornstra 1852-1923), Pieke op 27 december 1854 (overleden 18 mei 1888 te Ngawie, Oost Indië) en Hendrik op 26 maart 1857. Deze Hendrik Koornstra zou later gemeenteopzichter van Hemelumer Oldephaert en Noordwolde worden. Hij overleed 26 september 1941 in Koudum. Hij was getrouwd met Sibbeltje Gijzen en Minke de Boer.
In de levensschets van zijn zoon Metten (het boek Agur en de twa portretten van Gerrit Mulder uit 1957) wordt Rinze Hiddes Koornstra ‘sûchsnijer’ genoemd, letterlijk ‘zeugsnijder’, oftewel slachter, slager. Hij moet hard werken om zijn gezin te kunnen onderhouden. Het grootste deel van zijn tijd trekt hij eropuit om bij boeren te slachten, want hij kan van zijn slagerswinkeltje alleen niet leven. Daarnaast heeft hij een stukje tuin, waarop hij onder andere aardappels verbouwt.
Rinze Hiddes Koornstra wordt in de levensschets van zijn zoon neergezet als een strenge en vroom christelijke man. Hij heeft wat te stellen met zijn zoon Metten die – ook op zondag - liever de vrijheid verkiest boven het stil thuis zitten. Metten Koornstra zou later over zijn vader zeggen: “Mijn vrome vader, die ik, als ik Paus was, al lang heilig had verklaard, en een heilige van de eerste stand, . . . had géén wetten [in tegenstelling tot de wetten die moeder hanteerde]; maar een enkele blik, en een keelgeluid wat men in Friesland "brimmen" noemt, beheerste heel onze jongenslichtzinnigheid."