Lolke Dokkum (1869–1883)

Lolke was het eerste kind van Lolke Dokkum (1842-1938) en Jaay Deinum. Hij werd geboren op 14 mei 1869 in Warns waar zijn vader het beroep van ‘kramer’ uitoefende. Op 10 januari 1872 kreeg hij een broertje, dat de naam Fekke kreeg. Vader Lolke wordt op de geboorteakte van Fekke koopman genoemd. Het ligt voor de hand te denken dat vader in die tijd al handelde in manufacturen. In 1872 verhuisde het gezin van Warns naar Koudum, waar vader een manufacturenzaak begon. Op 24 september 1872, het gezin woonde nog maar net in Koudum, overleed Lolkes moeder. Hij was toen drie jaar oud, zijn broertje Fekke acht maanden.

Links Jaay Deinum, moeder van Lolke en rechts Akke Deinum, de stiefmoeder van Lolke. (Foto's uit het fotoalbum Lolke Dokkum op de website van Van Santbrink).

Op 19 oktober 1873 hertrouwde vader Lolke Dokkum (31 jaar oud) met Akke Deinum, de toen 22-jarige zus van zijn overleden vrouw. Zij werd de nieuwe moeder van Lolke jr. en zijn kleine broertje Fekke. Het eerste kind van Lolke sr. en Akke samen werd in 1874 geboren. Het meisje werd vernoemd naar de overleden eerste echtgenoot van Lolke en de zus van Akke: Jaai. Daarna volgden nog acht kinderen uit dit huwelijk, maar dat heeft deze Lolke jr. niet allemaal meegemaakt. Hij overleed namelijk op 20 september 1883, veertien jaar oud. Zijn (half)broer die een jaar later geboren werd, kreeg ook weer de naam Lolke.

Overlijdensakte van Lolke Dokkum, opgemaakt op 21 september 1883, een dag na het overlijden van Lolke.

Brieven van, aan en over Lolke Dokkum januari 1882-juni 1884

Van de laatste anderhalf jaar van de eerste Lolke jr weten we redelijk wat af. Hij ging in januari 1882 als ‘kwekeling’[i] naar het internaat De Klokkenberg[ii] in Nijmegen om als onderwijzer te worden opgeleid. Uit de jaren 1882-1883 zijn er 114 brieven bewaard gebleven van, aan en over Lolke in Nijmegen. Hij schreef zelf aan zijn vader, moeder, broer en vriend, en brieven die aan hem geschreven werden zijn ook bewaard (zij het niet compleet), net als een aantal brieven die na zijn dood over hem geschreven werden. De brieven zijn (digitaal) gepubliceerd door Dick van Santbrink sr.[iii] en Dick Boot. Zij publiceerden niet alleen foto’s van alle originele brieven, maar ook een getypte transcriptie van de brieven en zorgden voor een inleiding met gegevens over de familie Dokkum en De Klokkenberg[iv].

Normaal gesproken, zo stellen Van Santbrink en Boot, gingen jongens op 13- of 14-jarige leeftijd naar De Klokkenberg. Lolke Dokkum was 12 toen hij in januari 1882 bij het internaat werd ingeschreven. Volgens Van Santbrink en Boot wettigt het feit dat Lolke voor een studiebeurs in aanmerking kwam de gedachte dat hij een begaafde jongen geweest moet zijn. Ook uit de briefwisseling ontstaat de indruk dat hij een intelligente jongen was.

In de inleiding noemen Van Santbrink en Boot het ook opvallend dat er, bij uitzondering op een enkel Fries woord na, door iedereen in het Nederlands geschreven wordt. Zo opvallend is dat echter niet. Het Fries als schrijftaal begon zich in de 19e eeuw pas te ontwikkelen, maar aan de kinderen werd op school als schrijftaal alleen het Nederlands geleerd. Over de schrijftaal van Lolke jr. zeggen ze ook dat die naar de huidige begrippen misschien wat ‘ouwelijk’ en ‘vroeg wijs’ is. Maar de enigszins plechtige taal die Lolke schrijft wordt waarschijnlijk voornamelijk veroorzaakt door de vormelijke manier van schrijven die op school aangeleerd is. Zijn jongere broertje en de vrienden van Lolke schrijven allemaal op een manier die we nu als ‘ouwelijk’ zouden kunnen betitelen.

Wat wel duidelijk opvalt, is dat vooral Lolke senior, maar ook Lolke junior in de brieven heel behoorlijk Nederlands schrijft. Brieven van Lolkes moeder en die van zijn jongere broer en zus zijn heel wat onbeholpener geschreven en vertonen af en toe duidelijke frisismen. Moeder is de enige die soms een zinnetje helemaal in het Fries schrijft. Bijvoorbeeld als ze haar stotterende zoontje Lieuwe citeert die sokjes gepakt heeft voor de lammetjes van de buurman: “ken ken ken die wol mem dij lieze [= lytse] lamkes wurde sa koud” (kunnen die wel, mamma, die kleine lammetjes worden zo koud). Als een soort P.S. schrijft moeder in een brief van 30 oktober 1882 als reactie op de mededeling van Lolke dat hij erover denkt om met Kerstmis naar Koudum te komen:  “je kom kristiet [= krysttiid] naar tus, yer, Joukje wolt graag” (je komt Kerstmis naar huis, hoor, Joukje wil het graag).

Opvallend, en niet alleen in deze brief, is de band die blijkt tussen de dertienjarige Lolke en de ongeveer twintigjarige inwonende hulp in de huishouding (‘dienstmeid’) Joukje Steigenga[v]. Regelmatig laat Lolke aan het eind van een brief vader of moeder aan Joukje de groeten doen. Hij belooft zijn ouders af en toe ook Joukje te schrijven en moeder vraagt hem daar ook nadrukkelijk om: “ook moet gij eens aan Joukje schrijven , dat moet gij vooral doen”. Eind januari 1882 meldt moeder aan haar zoon: “Joukje is ook weer besteld”. Lolke reageert daar in een antwoordbrief op met: “'k Ben blij dat Joukje weer blijft, ik had ook niet anders gedacht”.

De enig bewaarde brief van deze Joukje Steigenga (ze ondertekent zelf met Joukje Steegenga) is een bijzonder geval. Haar brief van 19 september 1882 begint met de zinnen: “Vriend Lolke ik neem de pen op om u ook eens te schrijven u zult er wel mal tegen op zien maar dat kan ik niet helpen ik kan niet best schrijven en ik weet ook haast niet wat ik schrijven moedt maar het moedt tog maar weezen wandt u vader en moeder zijn er nog al op gesteld” en zo ratelt ze nog tientallen zinnen verder zonder punten of hoofdletters en van de hak op de tak.

Vader Lolke schrijft de meest uitgebreide brieven. Hij neemt er regelmatig de tijd voor om zijn zoon te schrijven over van alles en nog wat. Moeder voegt daar soms wat aan toe of schrijft zelf een aparte brief. Zoon Lolke schrijft wel regelmatig, maar het zijn vaak erg korte briefjes met wat noodzakelijke mededelingen. Heel veel komen we bijvoorbeeld over zijn wederwaardigheden tijdens zijn opleiding tot onderwijzer op De Klokkenberg in Nijmegen niet eens te weten.

In deze bewaard gebleven brieven staat een hoop meer of minder interessante informatie. Over dit specifieke gezin van een Koudumer manufacturier, over reizen in de negentiende eeuw, over mensen en gebeurtenissen van die tijd in Koudum en omstreken, en soms ook over De Klokkenberg. Een geval apart is een van de langste brieven uit de stapel. Dat is een brief van 9 februari 1883 van neef Lolke[vi] uit Baambrugge. De brief gaat vrijwel helemaal over de ramp met de kruitfabriek in Muiden[vii]. Neef Lolke is een dag later als ramptoerist gaan kijken en geeft een uitgebreide beschrijving van de verwoesting die hij aanschouwd heeft.

Eerste blad van de eerste brief die vader aan Lolke schrijft op 21 januari 1882.

Het gezin

Lolke Dokkum vertrekt in januari 1882, nog maar twaalf jaar oud, voor het eerst naar Nijmegen. Het gezin bestaat dan uit vader Lolke Dokkum, (tweede) moeder Akke Deinum en naast de twaalfjarige Lolke twee zusjes (Jaai van zeven en Idskje van vijf jaar oud) en drie broertjes: Fekke, negen jaar oud, Gerben van drie jaar en Lieuwe, ruim een jaar oud. Moeder is dan zwanger van een volgend kind.

Het gezin – grootmoeder (beppe)

Naast de hulp in de huishouding, Joukje Steigenga die op zolder slaapt, woont er ook een grootmoeder bij het gezin in. In de eerst bewaard gebleven brief (21 januari 1882) noteert vader dat het met alle huisgenoten goed gaat en dat grootmoeder ‘gisteravond weer thuis gekomen is’. De grootmoeder waar vader het over heeft, moet de grootmoeder van moeders kant zijn, Rink(je) Pieters Visser, want de grootmoeder van vaders kant, Idskje Teunis van der Zee, is in 1853 overleden.

Rink Pieters Visser, geboren in 1811 in Warns, was in 1834 getrouwd met Otte Folkerts Folkertsma die in 1842 overleed. Ze hertrouwde in oktober 1843 met landbouwer Fekke Gerbens Deinum en het echtpaar woonde aanvankelijk in Molkwerum. Daar werden onder anderen de dochters Jaay (1845) en Akke (1851) geboren. Rond 1852 verhuisde Rink P. Visser – zoals ze haar handtekening zette -  met man en kinderen naar Tjerkwerd. Daar overleed haar tweede man Fekke Deinum in 1854.

In 1867 staat ze, bij het huwelijk van haar dochter Jaay met Lolke Dokkum, als inwoonster van Koudum ingeschreven. Ook in 1884, bij het tweede huwelijk van Gerben, woont ze nog in Koudum. Grootmoeder, of beppe zoals ze ook genoemd wordt in de brieven, gaat blijkens die brieven in 1882-1883 af en toe naar familie in Tjerkwerd of naar ‘tante Eeltje’ (zus van vader) in Hemelum.

Het gezin – Rink (en Fekke, Jaai, Gerben en Lieuwe)

De tweede (bewaard gebleven) brief van vader Lolke aan zijn zoon is een brief van 15 juni 1882 waarin vader vertelt “dat ons gisteravond bij twaalfen een meisje geboren is. ‘t Is wel een ferm kind, wij zullen ze Rink noemen.” Hij schrijft deze blijde gebeurtenis aan zoon Lolke terwijl de andere kinderen nog slapen en nog niet weten dat er een zusje geboren is. Vader en moeder schrijven regelmatig iets over Rink in de brieven aan Lolke. Rink is vaak verkouden, zo schrijft moeder in september 1882, maar als het mooi weer is gaat ze met Rink wandelen, want “daar mag ze wel over” (frisisme: ‘dêr mei se wol oer’ – dat vindt ze wel fijn).

In oktober, ze is dan vier maanden oud, slaapt Rink nog niet altijd de hele nacht door. Vader noteert dan namelijk in een brief: “Wij hebben lekkertjes geslapen en alleen kleine Rink heeft onze nachtrust even gestoord (…).” Op 30 oktober schrijft zusje Jaai een brief aan haar grote broer en meldt dan: “Onze kleine Rink is al zoo ver dat Fekke haar in dat kleine wagentje kan rijden alwaar zij veel pleizier in heeft. Zij zit ook al in de kakstoel maar men moet haar wel wiegen want anders begint zij te schreeuwen. Fekke moet haar in de slaap zingen.” Zo’n brief van de dan achtjarige Jaai had overigens heel wat voeten in de aarde. Moeder schrijft daarover:

Gij ontvangt hierbij ingesloten een brief van Jaai, Fekke en zij hadden beide een klaar maar zij zijn beide bijna gelijk waarom wij die van Fekke maar thuis houden. Zij hebben deftig met haar beiden op de zolder gezeten te schrijven. Fekke heeft Jaai zoo wat geinsprireerd en zoo had Jaai de brief zondag op het lei geschreven, nu vroeg ze gister heel deftig om papier pen en inkt om u te schrijven. Toen ze een poos bezig geweest maar toen kreeg Idtskje de reuk er van en was toen al gauw bij haar en maakte zoo veel drukte dat Jaai haar al spoedig vergiste en een klad maakte.
Toen stond het er scheef voor, ik denk dat ze er wel een uur om geschreid heeft, eindelijk kregen wij ze in bedaren door de belofte dat uwen brief niet weg ging voor zij hare klaar had, zij heeft nu vandaag deze geschreven.

In een brief van 16 december 1882 schrijft broertje Fekke uitgebreid over de Sinterklaasviering in het Koudumer gezin. Hij vertelt wat de kinderen gekregen hebben; de dan een half jaar oude “Rinkje heeft eene mooie rinkelbelletje gekregen”. De taaimannen zullen ze bewaren tot Lolke met Kerstmis thuiskomt. Aansluitend somt Fekke onder andere op dat Gerben ook op de zondagschool zit, dat hij met Joukje geschaatst heeft (maar dat het nu begint te regenen), dat de school uitgebreid is, dat Idtskje al in de vierde bank in de eerste klas zit, dat Luntje [?] zijn moeder overleden is “aan de tering der longen” en dat Jaai een mooie “heinderbal” [kaatsbal] op haar verjaardag gekregen heeft.

Begin januari 1883 is Rink ziek. Vader schrijft op 13 januari: “Het doet ons genoegen dat gij zoo ferm gezond zijt ook onze gezondheid is best onze Rink begint al weer mooi op te knappen zij is al weer zoo dartel.” Maar op 16 januari is het nog niet veel beter: “Het verheugt ons dat ge goed gezond zijt en ook weer u ferm thuis gevoelt gij moet vooral maar weer levertraan gebruiken. Ook wij zijn goed gezond het is wel alsof Lieuwe en Gerben weer meer hoesten maar zij blijven best gezond met onze Rink gaat het niet zoo goed wij kunnen nu juist niet zeggen dat ze zoo ziek is maar toch is zij erg lusteloos en kunnen wij zien dat ze vermagert.”

Het blijkt dat er kinkhoest[viii] heerst. Moeder schrijft op 30 januari:

Wij zijn behalve onze Rink allen best gezond maar met Rink wil het nog niet. Zij gaat noch altijd achteruit en wordt mager en zwak wij hebben altijd noch hoop dat het hoesten haast wat beteren zal en ze dan weer wat zal beteren.” En een stukje verder in de brief: “Onze Rink was van morgen wel aardig fleurig de kinkhoest gaat hier nog al vrij wat om, het kleine meisje van Otte Verwey legt heel min er aan, die is ses weken jonger als onze Rink. Wij zijn ook wel wat ongerust over haar, zij heeft nu het derde doosje poejers al maar wij hebben toch nog hoop dat het zoo mag aflopen.

Maar Rink lijkt een sterke baby, want vader kan 6 februari opgelucht schrijven:  “ 't Doet ons genoegen dat gij zoo ferm gezond zijt en ook uwen vinger weer betert. Ook onze gezondheid is goed, onze Rink begint nu mooi te beteren wij hebben hoop dat ze ’t slimste [ergste] nu gehad heeft. Er zijn in deze week al weer twee kinders aan de kinkhoest gestorven.” In een paar regels die moeder aan de brief toevoegt, schrijft ze: “onze Rink is nu een heel eind beter, haar hoesten betert zoo mooij dat kunen het haast niet begrijpen dat ze nu zoo haard opknapt. Ze heeft ook een tantje gekregen.”

Toch is Rink niet een-twee-drie helemaal opgeknapt, want zus Jaai schrijft op 14 februari:” Rinkje is ook al haast weer beter. Zij begint ook al weer wat te lachen.” In een ongedateerde brief van moeder van eind februari/begin maart schrijft moeder: “Onze Rink is vandaag wat seurig, ik denk dat ze tantjes krijgt, 1 heeft ze reeds. Zij was anders nu weer zoo op haar dree en wat kan dat kleine ding eeten, dat is een lust, maar het is een kleine spiering. Ze is een teer meisje maar dat is niets als ze maar gezond blijft.”

In diezelfde brief gaat moeder ook uitgebreid in op het ongeluk dat Lolkes broertje Lieuwe thuis eind februari, begin maart overkomen is. Vader heeft daar eerder over geschreven, maar die brief is niet bewaard gebleven. Lieuwe heeft ernstige verbrandingen aan voornamelijk zijn hoofd opgelopen, nadat de theestoof met hete koffie(prut) over hem heen gevallen is. Op 27 maart is Lieuwe volgens vader al weer aardig genezen. Rink is dan nog steeds niet helemaal beter: “de kinkhoest is ook aan het afnemen, onze Rink hoest noch 't meest, maar zij wordt aardig helderder”.

Op 17 april meldt vader: “Met onze gezondheid is het nu uitnemend. Lieuwe speelt en springt daags buiten dat het een lust is en onze kleine Rink slaat met handen en voeten als er beweging gemaakt wordt dat zij de deur uitkan.” Maar het blijft zorgelijk met Rink, zoals moeder op 1 mei schrijft: “Onze gezondheid is op het oogenblik best Onze Rink egter daar zijn we wat ongerust over ik ontdekte verleden dat ze aan de eene kant van de rug wat dikker was dan de andere toen hebben wij daar dokter bij gehad die zei dat ze wel moest liggen, nu hebben we tante Hinke haar inderwagen laten komen en nu rijden de kinders haar daar in en dan moet zij daar natuurlijk in liggen maar zij heeft wat een schik Zij mag wel over rijden dat zeg ik jou. Zij krijgt daags een half ei en 2 maal daags een eijer lepel kalk en staalpoejer.’

In een kort briefje in telegramstijl antwoordt Lolke zijn ouders onder andere:

Moe! ik begrijp niet wat u van Rinkje schrijft.
Vader vraagt naar mijn zakgeld.
Nu, wat zal ik zeggen.
Op is het; dat is zeker.

Fragment uit een brief van Lolke op 6 mei 1883.

Dat is het laatst wat we in de brieven over Rink (en de anderen) tegenkomen. Dat komt onder andere doordat er uit de periode mei-juli 1883 geen brieven bewaard zijn gebleven die van Koudum naar Nijmegen gestuurd zijn. Die moeten er wel geweest zijn, getuige de reactie van Lolke in wel bewaard gebleven brieven die hij van Nijmegen naar Koudum stuurde. Rink Dokkum overigens trouwde in 1905 in Koudum met Willem Tjerkstra. Met haar man kreeg ze vier kinderen. Ze overleed in 1950 in Sneek, waar ze ook begraven is.

Reizen in de negentiende eeuw

Lolke zal begin januari 1882 naar het internaat in Nijmegen gegaan zijn. De eerste brief van vader aan zoon is van 21 januari 1882 en gaat voornamelijk over de reis die de dan twaalfjarige Lolke terug zal maken van De Klokkenberg in Nijmegen weer naar huis in Koudum. Vader maakt zich wat zorgen om deze reis en schrijft daarover aan zijn ‘Waarde zoon’

Wanneer gij zaterdagmorgen 6 uur van Nijmegen gaat om over Amsterdam thuis te komen moet ge zeker te Arnhem overstappen en komt dan om ongeveer 9 uur te Amsterdam gij hebt dan nog ferm tijd maar gij moet zorgen dat waar gij wat tijd hebt dat gij dan niet heen gaat om nog hier of daar te zien want dan is een uur heel gaauw verkeken en zou het kunnen gebeuren dat ge noch te laat kwaamt. Ook moogt gij daar wel goed op u zelf passen want algemeen hoort men dat het in Amsterdam zeer druk is. Zoo mogelijk zullen Fekke en ik u afhalen, ik ga saturdag toch na Workum.
Hadt gij bij uw plan gebleven om over Akkrum te gaan zoudt ge dadelijk na aankomst van 't spoor met de boot na Sneek kunnen gaan en dadelijk na aankomst vaart de stoomboot Workum, kapt. R.Visser, na Workum, deze is dan plm 6 uur te Workum wij hadden u ook daar kunnen opwachten doch verwachten u nu te Hindeloopen. Komt er nog verandering in u reisplan schrijf ons dan dat vrijdag.

In een P.S. voegt vader er onder aan de brief nog een waarschuwing aan toe om in Amsterdam wel op de goede boot te stappen. Vader ziet blijkbaar zijn zoon al per ongeluk naar Harlingen varen in plaats van naar Hindeloopen:

Volgens de reisgids zijn er van het spoor waarmee ge van Arnhem gaat te Amsterdam 2 stations waarvan 't eene bij 't Westerdok; dat is zeker niet ver van de ligplaats van de "Zuiderzee Stoomboot" Gij behoeft dan niet ver te loopen, uwe Amsterdamse reisgenooten zullen dat wel weten. Ook moet gij er om denken dat er naar ik meen zaterdag 2 stoombooten van Amsterdam gaan naar Harlingen een van de "Harlinger" en een van de "Zuiderzee Stoomboot Maatschappij" Deze laatste alleen leggen te Hindeloopen aan, de booten van de Harlinger Maatschappij gaan regt door en leggen dus niet aan.

Reizen was door de komst van stoomtrein en stoomboot in de tweede helft van de 19e eeuw een stuk gemakkelijker dan daarvoor[ix], maar het was aan het eind van de 19e eeuw toch nog een hele reis om van Nijmegen naar Koudum te komen. Lolke kan blijkens deze brief kiezen tussen twee mogelijkheden. Hij kan met de trein van Nijmegen via Arnhem naar Amsterdam en vandaar met de boot over de Zuiderzee naar Hindeloopen waar Lolke door zijn vader opgehaald zou worden.

De andere reismogelijkheid: met de trein van Nijmegen via Arnhem naar Akkrum waarvandaan een boot naar Sneek voer. Van Sneek ging er aansluitend een boot naar Workum waar hij ook door zijn vader opgehaald kon worden. Rond 1880 liepen vanuit de spoorwegstations in Akkrum en Leeuwarden (en de haven van Lemmer) stoombootlijnen de provincie Friesland in. Sneek vormde in 1880 het belangrijkste vervoersknooppunt.

Kaartje van stoomvaartpassagiersdiensten in Friesland rond 1880 (uit het artikel 'Aarzelende modernisering binnenvaartdiensten' van Ruud Filarski op de website Nieuwe martitieme geschiedenis van Nederland).

In diverse brieven komt de reis van de jonge ‘kwekeling’ van zijn ouderlijk huis in Koudum naar het internaat in Nijmegen ter sprake. In een brief van 6 oktober 1882 zegt Lolke  dat hij heel blij is om met Kerstmis naar huis te komen, “maar reisgelegendheid vereischen nog hoofdbreken”. In een van de volgende brieven probeert vader hem gerust te stellen:

Met de reisgelegenheid voor kersttijd moet gij nog geen hoofd breken maken, ’t is nog zoo lang vooruit. Tegen die tijd zal ik een reisgids laten komen en dan het wel eens nauwkeurig nagaan. Maar ook al is het dat er voor morgens 9 en 10 uur geen trein van Nijmegen gaat dan kunt gij met de tegenwoordige reisgelegenheid 's avonds zeven uur noch te Balk en als gij het dan kondt treffen dat gij met H. Stegenga[x] vanaf Dieren in gezelschap kwaamt, zou A. Stegenga u gaarne van Balk willen halen en dan kan het ook al is het dight water, bekommer u daar dus niet om.

In een brief van 5 december schrijft vader weer over de thuisreis aan het begin van de kerstvakantie. Hij heeft een reisgids gekocht heeft, maar het probleem is inderdaad dat er op zaterdag pas na 11 uur een doorgaande trein van Nijmegen naar Leeuwarden gaat. Vader geeft daarom alternatieven. Hij biedt aan de reisgids op te sturen. Dat laatste hoeft niet van Lolke jr, want hij schrijft als antwoord:

De reisgids behoef ik hier niet, van de jongens heb ik er een geleend en geloof, die de volgende trein van Zaterdag de beste is
Nijmegen 9.15
Arnhem a. 9.52
v 10.03
Dieren 10.27
Deventer a. 11.30
v 1.06
Heerenveen 3.40

Op 12 december schrijft vader dat hij Ane Stegenga heeft gesproken. Diens zoon Hendrik komt dat weekend ook naar huis en zal mogelijk te Dieren, Zutphen of Deventer bij Lolke in de trein stappen. Als ze dan van Heerenveen de tram naar Joure nemen, dan zullen de beide vaders hen daar opwachten en met “de rijderij” (paard en wagen) van Stegenga naar Koudum rijden.

Zaterdag 6 januari 1883 hebben Stegenga en Dokkum hun zonen weer naar de tram in Joure gebracht en daarna hadden zowel Hendrik als Lolke een voorspoedige reis naar respectievelijk Doetinchem en Nijmegen. Beide jongens hebben nadat ze hun bestemming in Gelderland weer bereikt hadden een telegram naar huis gestuurd dat ze goed aangekomen waren. Ze moeten die zaterdag overigens wel heel vroeg van Koudum naar Joure vertrokken zijn. Vader Lolke schrijft in zijn brief van 9 januari 1883 dat hij na het vertrek van de tram met Stegenga nog een kop koffie gedronken heeft. Ze zijn daarna om kwart voor acht van Joure vertrokken zijn en waren ’s middags om 1 uur weer thuis.

Ook het reisschema van de laatste reis die Lolke van Nijmegen naar Koudum maakte in het gezelschap van andere Friese jongens (Potma[xi], Troelstra[xii] en Westerhof[xiii]) staat helemaal in een brief aan thuis. Op 1 juli schrijft hij over de reis die hij op vrijdag 13 juli zal maken:

Ons reisplan is dus als volgt: 4 uur op reis, 6.30 van Arnhem, 9 u te Zwolle, 11.5 van Zwolle, 1.34 Akkrum; 3 uur Sneek, 3.30 van Sneek; 6.30 in Workum, ongeveer 8.30 thuis. Maar hoe moet het nu met de koffer. We gaan 's Vrijdags allen weg; als de Staversche boot dus om half zes weg ging, dan kon ik daar ook wel mee gaan en was dan ongeveer half tien thuis; dan kon de koffer mee naar de Dammen.

Natuurlijk regelt vader helemaal hoe het met de koffer moet en bovendien schrijft hij: “Misschien is er te Sneek wel een onzer om u af te halen, gij moet daarom maar bij de Oppenhuizer brug waar Potma er denkelijk ook af gaat maar klaar zijn er ook afgaan als gij een onzer ziet en om half vier er zijt want dan hebt gij noch een paar uur in Sneek tijd daar de boot na Stavoren eerst om half zes vaart, in alle geval moet gij bedachtzaam en voorzichtig handelen.”

Advertentie Leeuwarder Courant 31-10-1882.

Ook een eenvoudig klinkende reis die vader van Koudum naar Leeuwarden moest maken, was in 1883 nog niet zo gemakkelijk. Vader schrijft daarover in een brief van 16 januari 1883:

De reis naar Leeuwarden waar ik de vorige week over schreef is goed afgeloopen. 's morgens om half drie gingen wij van huis loopende naar Bolsward waar wij om half zes aan kwamen. 't was wel vinnig koud maar we hadden ons nog al flug warm geloopen. Kwart voor zeven gingen wij met naar Harlingen en kwamen daar kwart over acht juist tijdig genoeg voor het spoor dat om half negen na Leeuwarden reed waar wij kwart over negen aankwamen.

Met de aanleg van de spoorlijn Leeuwarden-Stavoren was men in die jaren bezig. Dat komt een paar keer in de brieven aan de orde[xiv]. Het gedeelte Leeuwarden – Sneek is op 16 juni 1883 in gebruik genomen, het deel Sneek – Stavoren op 8 november 1885.

Ook voor zijn werk als (deels) reizende manufacturier moest vader Lolke soms hele dagen lopen. Daarover schrijft hij ook soms aan zijn zoon, zoals op 19 september 1882: “ Vermoeid van het dagwerk - mijn reis strekte zich heden uit van hier over Hemelum, Bakhuizen en Mirns na Oudemirdum en terug en zoo juist na de maaltijd, 't is nu negen uur - heb ik geen lust meer aan het werk en kan nu geschikt nog een paar regels u schrijven.”

Wetenswaardigheden over Koudum en omstreken in de brieven

Soms worden specifieke gebeurtenissen over dorps- of streekgenoten in de brieven genoemd. Hieronder volgt een kleine greep daaruit.

Direct in de eerste brief schrijft vader over een dorpsgenoot: “Otte P. Folkertsma is daags na zijn vertrek weer thuis gekomen doordat hij voor de dienst werd afgekeurd.”  Deze Otte Pieters Folkertsma (1860-1885), zoon van Pieter Folkertsma (1836-1890) was schippersknecht en werd volgens het Militieregister op 16 maart 1880 “tot de dienst aangewezen”. Dankzij de brief van vader Lolke aan zijn zoon weten we dus dat deze Otte Folkertsma na zijn daadwerkelijk oproep voor de militaire dienst afgekeurd is.

In een brief van 14 augustus 1882 schrijft vader: “H.R. de Jong in de Maren bij Hemelum waar ge wel eens pakjes gebracht hebt is de vorige week overleden en dinsdagavond is de panfabriek van oom Weisenbach te Mellum bij Harlingen geheel afgebrand. Ruud Smits vertrekt morgen van hier naar Amsterdam om Woensdag de reis naar Amerika te aanvaarden”.

In oktober 1882 schrijft vader: “'k Ben vandaag om mijn gewoone zaken naar Warns geweest daar was begrafenis van Gerben H. de Vries; diens vrouw, mijne nicht Korneliske Faber stierf nu 20 weken geleden. 't Is een moeilijk geval, zij laten 8 weezen na in armmoedige omstandigheden, 6 daarvan zijn van 3 tot 15 jaar.”

Op 7 november 1882 heeft vader het onder andere over plannen om een tramlijn door Koudum aan te leggen: “Tegenwoordig is hier weer veel sprake over de aanleg van tramwegen; de vorige week werd daartoe weer een vergadering te Balk gehouden. Onder het viertal lijnen waarover daar gesproken werd was één Bolsward, Workum, Koudum, Hemelum, Nijeburen, Kolderwolde, Oudega, Harich Balk”. De tramlijn Bolsward via Koudum naar Balk is nooit gerealiseerd.

In enkele brieven komt dominee Lambert Tinholt[xv] ter sprake die vanaf 1867 in Koudum woont en daar hervormd predikant is. Vader vergadert bijvoorbeeld met de dominee en de burgemeester over de school in Koudum. Ook een zoon van dominee Tinholt, Jan Antonie[xvi] (1863-1919), komt af en toe in de brieven naar voren. Jan Tinholt leert voor onderwijzer, maar dat lijkt hem niet goed af te gaan. Hij zakt in ieder geval voor zijn examen, moet een keer voor het gerechtshof komen, verhuist een paar keer in enkele jaren en vertrekt in 1884 naar New York.

Lolke op het internaat De Klokkenberg in Nijmegen

De tweede brief in het stapeltje is een ongedateerde brief aan de vader van Lolke van A. [L.] Gerretsen, de directeur van De Klokkenberg, met een lijst van kleding en andere spullen die Lolke na de vakantie nodig heeft, plus nog een klein aantal zaken die hij nog vóór de vakantie moet hebben. In latere brieven komen dergelijke zaken wel vaker aan de orde. Lolke vraagt dan bijvoorbeeld om kleding (handschoenen, trui, onderbroek), versnaperingen, een kammetje en wat zakgeld.

In brieven van Lolke aan zijn ouders vertelt hij over dominees hij ’s zondag beluistert, over zijn gezondheid (hij is regelmatig ziek, heeft last van ‘klieren’ of andere ontstekingen, heeft hoofdpijn of is grieperig), over wat hij zoal eet op De Klokkenberg (en noteert soms het hele weekmenu[xvii]), over medestudenten en over vakken die hij krijgt. Muziekles (op een viool) is niet zijn sterkste kant, in augustus 1882 is hij met Duits begonnen, hij is goed in rekenen (zegt hij zelf) en tekenen vindt hij ontspannend, maar er zijn best vakken die hij moeilijk vindt en die hem hoofdpijn bezorgen.[xviii]

Ter geruststelling op een opmerking van Lolke daarover, vertelt vader in een brief van 5 september 1882 over een vergadering die hij had met onder anderen de burgemeester en dominee Tinholt over de bewaarschool en de methode van Fröbel. Tinholt is behoorlijk negatief over Fröbel. Volgens Tinholt vraagt de methode van Fröbel te veel van kinderen. Tinholt zegt dan dat hij sommige dingen op jongere leeftijd moeilijk vond die hij op latere leeftijd heel gemakkelijk leerde. De conclusie van vader ter geruststelling aan zijn zoon: “’k Wil daarmee niet zeggen dat ge u best niet moet doen, maar dingen die zwaar zijn om te verstaan moet ge u niet te veel indringen.”

Op 22 april 1883 noteert Lolke: “De vreemde talen leeren goed aan, gemakkelijke Duitsche boeken kan ik reeds lezen Fransch ook al een beetje”. Ook voor ‘Vaderlandsche geschiedenis’ haalt hij goede resultaten. Een week later kan hij naar huis schrijven: “Groot nieuws, blij nieuws! Helemaal over naar de ander klas, Hoezee. Van al de overblijvenden, van allen die over zijn gegaan ben ik de jongste. Ik weet haast niet wat ik zal doen van blijdschap.”

Begin mei schrijft hij: “Nu op de 2e klas heb ik eenige vakken meer gekregen: opvoedkunde, aardglobe en staatsregeling. Ik ben van de week ook voor 't eerst beneden op de klas geweest. Dat komt nu vaker voor.” Dat laatste betekent waarschijnlijk dat hij les gegeven heeft in een klas van de lagere school. De onderwijzersopleiding van Lolke was verbonden aan de christelijke lagere school De Klokkenberg in Nijmegen.

Naast de studie is er in het internaat tijd voor spelletjes, er wordt gewandeld – in ieder geval elke avond een kwartier - en zo nu en dan is er een uitstapje met rijtuigen naar bijvoorbeeld Groesbeek en Mook. Lolke is geen echte briefschrijver, hij schrijft over het algemeen erg korte briefjes en meldt ook vaak dat hij niet weet wat te schrijven. Soms gebruikt Lolke de studie als excuus om geen brief te hoeven schrijven: “Als ik niet mijn Taalkunde moest leren voor half acht dan zou ik Joukje geschreven hebben. 't moet nu nog èèn weekje wachten.”

Lolke krijgt van thuis ook tijdschriften opgestuurd, die hij ook weer mee naar huis stuurt of neemt. Hij krijgt het christelijk weekblad De Banier waar de Koudumer dominee L. Tinholt redacteur van was. Lolke vindt het zonde van het geld dat vader twee abonnementen op De Banier heeft om er ook een naar Lolke in Nijmegen te sturen. Maar vader stelt hem gerust: De Banier krijgt hij pas nadat ze hem in Koudum gelezen hebben.

Hij krijgt ook Oud en Nieuw: Tijdschrift voor Neerlands Jeugd. In een brief van 1 september 1882 schrijft broertje Fekke: “Als u de afleveringen van Oud en Nieuw weerom stuurt dan zal ik er goed oppassen. Maar als ik dan de negende en tiende jaargang heb waar moet ik ze dan inbinden laten of moet dat niet.” Op 22 oktober 1882 schrijft Lolke dat hij met het nieuwe jaar maar eens wil ophouden met Oud en Nieuw. Een reden geeft hij niet: voelt hij zich te oud worden voor zo’n jeugdtijdschrift of vindt hij het te duur voor thuis? Vader komt er in een brief van december op terug: “Wat Oud en Nieuw betreft laat ik geheel aan u zelf over, gij moogt het houden maar geeft gij er in 't geheel niet om zeg het dan maar af.”

Blijkbaar houdt hij het tijdschrift waarvan twee keer per maand een aflevering verscheen toch: in maart wint hij prijsjes met het oplossen van raadsels in Oud en Nieuw:

Ik had raadsels uit Oud en Nieuw opgezonden en heb nu een prijs ontvangen bestaande uit
J.v.t.Lindenhout, 't Was maar een boerenlummel 1,25
J.v.t.Lindenhout, Jakob en Koosje 1,25
J.v.t.Lindenhout, Mooi Anneke 1,00
C.Jesse De tempel van Salomo 0,50
Samen voor f 4 waarde.
't Zijn allemaal aardige boekjes, niet in prachtband maar met aardige plaatjes erin.[xix]

Maar Lolke leest niet alleen tijdschriften, hij maakt er zelf met een paar kameraden ook een. In een brief van mei 1883 schrijft hij: “Behalve tijd voor ons werk, hebben we ook nog tijd voor genoegen. In dien tijd redigeer ik een weekblad "De Nar" dat in onze schoolwereld verschijnt. Van de 30 à 40 jongens heb ik 23 lezers. Ieder betaalt in de 14 dagen één cent.” Hij belooft zijn ouders exemplaren van De Nar mee te nemen als hij naar huis komt; opsturen is te duur.

Als Lolke na de zomervakantie begin september 1883 wegens ziekte niet terugkomt in Nijmegen schrijven enkele vrienden hem. Vriend Potma schrijft dat ze net vakantie hebben gehad, maar nu al weer praten over de volgende vakantie: “De jongens (en daar onder behoor ook ik) praten nu al weer van over 16 weken. Nu ik hoop van harte, dat gij daar ook gauw weer over mee moogt praten, ook in ‘De Nar’.” Vriend Van Gaalen schrijft: “Ook moet ik u de complimenten van Floor en Kooij doen en u melden dat de laatste met Schöttlendreier besloten hebben de ‘Nar’ voort te zetten tot uwe terugkomst.”

Die terugkomst zal niet meer gebeuren. Op 19 september 1883 komt op De Klokkenberg in Nijmegen het bericht van vader dat Lolke op sterven ligt. Maar liefst vijf klasgenoten schrijven, net als de directeur, direct een brief naar Lolke of zijn vader met daarin zinnen als “Ik zou u nog gaarne eens zien, maar dat kan niet, daarom zijt gesterkt en hebt goeden moed, want Hij zal als Hij u van deze aarde wegneemt, zeker liefderijk in zijne armen ontvangen.” Of “Ik wens vurig en ik bid het voor u van den Heer, dat ge nog weder in ons midden mag komen maar indien het niet zoo was indien de Heer u weg nam waart ge dan bereid, kondet ge tot hem vlieden en zeggen: Mijn Heer en mijn God?”

Deze brieven zal Lolke niet meer onder ogen gehad hebben. Hij overleed, 14 jaar oud, op 20 september 1883 ’s middags om twee uur. Een van de onderwijzers in Nijmegen schrijft in een condoleancebrief:

Weinig had ik gedacht, toen hij mij vòòr de vacantie zoo opgeruimd vaarwel zei, dat het de laatste maal was, dat ik hem de hand zou drukken, en toen ons na de vacantie de tijding gewerd, dat hij ernstig ongesteld was, hoopten wij allen, dat hij maar spoedig weer tot ons mocht komen. Want hij was een goed leerling. Hij werkte in stilheid, maar met een trouw en eerlijk hart en met eenen ijver, die veel, zeer veel beloofde voor de toekomst. Wij verliezen in hem een onzer beste kweekelingen, die zeker den stand, waarvoor hij werd opgeleid eere zou aangedaan hebben.

Ook een mooie condoleancebrief schrijft S. van der Kooi[xx] uit Wirdum aan vader en moeder Dokkum:

Ik heb hem gekend, Uwen eerstgeborene, met zijn donker haar en diepe donkere oogen, met zijn stillen eenvoud en zijne buitengewone vlugheid in 't leeren reeds als knaap van vier à vijf jaar, zoodat hij allen vooruitstreefde zonder het zelf op te merken. Duidelijk kwam in de verloopene 9 à 10 jaren, of na mijn vertrek uit Koudum, meermalen zijn beeld mij voor de geest, en wanneer ik somtijds een buitengewoon vluggen en uitgelezen geest onder de schoolknapen aantrof, zei ik wel eens: het is een Lolke Dokkum. Veel belovend ja, mocht Gij hem noemen, zonder U in de verte aan ouderlijke grootspraak schuldig te maken; en toen ik verleden jaar zijn slagen te Nijmegen vernam, was ik innig verheugd en zeide: " dat is eerst de rechte man op de rechte plaats. Een blijde hoop vervult mij, als zulke jongens voor het chr. onderwijs op zulk eene plaats worden opgeleid.

“Een Lolke Dokkum”! Jammer genoeg is er geen portret van deze Lolke Dokkum bewaard gebleven. Die moet er wel geweest zijn. In juni 1884 bedanken twee schoolvrienden van Lolke vader Dokkum voor het aan hen toegezonden portret van Lolke. Hoewel, geen foto bewaard gebleven? Er is een foto van Jaay Deinum, de moeder van Lolke, waarop ze een baby op schoot heeft. Mogelijk is dat de kleine Lolke.

 

Dit artikel is geschreven februari 2023 door Jelle van der Meulen. Alle 114 brieven zijn te raadplegen via de website van Van Santbrink. Ook het Fotoalbum Lolke Dokkum is te raadplegen via de website van Van Santbrink. Zie ook de bijlagen onder de noten.

 


Noten

[i] Een kwekeling is iemand die voor onderwijzer leert. Vanaf 1795 ontstonden er ‘kweekscholen’ waar de onderwijzers opgeleid werden.

[ii] De Klokkenberg in Nijmegen was in 1843 begonnen als een bijzondere (= christelijke) lagere school. Vanaf 1946 kwam daar een speciale klas voor een beperkt aantal ‘kwekelingen’ bij. De opleiding was tot 1886 gehuisvest in een herenhuis met erf op De Klokkenberg, een van de heuvels waar Nijmegen op gebouwd was. Vanaf 1849 was ‘De Klokkenberg’ een officiële christelijke ‘normaalschool’ (kweekschool) met een internaat. Dat internaat heeft nog tot 1969 bestaan. In 1966 werden de eerste jaren van de kweekschool vervangen door 4 en 5 havo. In 1969 werd de benaming kweekschool gewijzigd in Pedagogische Academie (PA) tot 1983 onder de naam Pabo De Klokkenberg. De opleiding heet door fusies sinds 1988 niet meer De Klokkenberg, maar is onderdeel van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen geworden.

[iii] Dick van Santbrink publiceerde de brieven via de website Vansantbrink.nl. De website begint [februari 2022] met de mededeling: “Deze website bevat informatie over de familie van Santbrink, de familie bestaat echter ook uit familie van moeders kant en daarom zijn ook de families Dokkum, Attema en de Vries opgenomen.”

[iv] De gegevens in deze inleiding en de brieven zelf vormen de basis van dit artikel op de website van Histoarysk Koudum. De publicatie van de brieven door Van Santbrink en Boot is ook via een link hieronder te raadplegen.

[v] Joukje(n) Steigenga werd in 1862 in Koudum geboren als dochter van schipper Popke Berends Steigenga en Hotske Joukes Molenaar. Ze trouwde in 1887 met de Koudumer visser/schipper Petrus van der Veer (1861-1930). In het huweljiksregister staat als haar beroep ‘dienstmeid’. Joukjen Steigenga overleed in 1936 in Sneek.

[vi] Lolke Dokkum (Hemelum 1862 - Baambrugge 1941) trouwde in 1882 met Gettje [Geertje] van der Meulen en werd in Baambrugge onderwijzer.

[vii] Op 19 januari 1883 richtte een enorme explosie in de kruitfabriek van Muiden een ravage aan op het fabrieksterrein. Er vielen 13 doden in de fabriek en ook in Muiden zelf was veel schade. Er zijn regelmatig ontploffingen geweest in de kruitfabriek van Muiden. Honderd jaar later, in mei 1983, was er een explosie waarbij drie werknemers omkwamen en in september 1983 viel er één dode bij een ontploffing. De kruitfabriek was sinds het begin van de 18e eeuw in Muiden gevestigd omdat de stad Amsterdam geen kruitfabriek binnen de stadsgrenzen meer wilde.

[viii]Kinkhoest is een infectie van de luchtwegen, veroorzaakt door een bacterie, waardoor hoestbuien ontstaan die wel maanden kunnen duren. Kinkhoest is zeer besmettelijk en kostte in de 19e eeuw tientallen tot honderden slachtoffers per jaar, vooral jonge kinderen. Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw worden kinderen ingeënt tegen kinkhoest, waardoor het aantal dodelijke slachtoffers drastisch terugliep.

[ix] Informatie over reizen in de 19e eeuw: https://beta.nmgn.huygens.knaw.nl/binnenvaart-negentiende-eeuw.html en https://nl.wikipedia.org/wiki/Geschiedenis_van_de_spoorwegen_in_Nederland

[x] Hendrik Stegenga (Scharl 1870 – Apeldoorn 1896), zoon van veehouder Ane Stegenga en Jakobje Bajema. Het gezin Stegenga woonde in 1882 nog niet zo lang in Koudum. Hendrik zat in Doetinchem op het internaat Ruimzicht dat een vooropleiding was voor hervormd predikant “voor jonge mannen uit onbemiddelde kringen”. Bij zijn overlijden in 1896 was Henrik Stegenga predikant in Apeldoorn. Zijn broer Popke werd in 1882 geboren in Koudum. Popke Stegenga werd ook  hervormd predikant, eerst in Garderen en daarna in Zwartsluis. In 1915 werd hij evangelisch-luthers predikant te Deventer en Amsterdam en was van 1936 tot 1946 ook kerkelijk hoogleraar in Amsterdam.

[xi] Pieter Potma Thz. woonde in Sneek waar hij in 1866 geboren werd. Hij kwam een jaar na Lolke op De Klokkenberg en werd in 1893 hoofdonderwijzer in Buitenpost. Hij reisde wel vaker met Lolke mee heen en weer van Friesland naar Nijmegen. Op 14 mei 1883, de verjaardag van Lolke, schrijft hij hem een grappige felicitatie waarbij hij gebruikt maakt van woorden in het Latijn en in het Oudnederlands. Toen Lolke na de zomervakantie van 1883 ziek thuisbleef, schreef hij hem een briefje met beterschapswensen. Na het overlijden van Lolke schreef hij een kort briefje aan diens vader, onder andere met het verzoek om een foto van Lolke te sturen. Op 26 februari 1884 stuurt Pieter Potma, samen met klasgenoot A. G. van Gaalen de boeken van Lolke terug naar Koudum. In een begeleid briefje schrijven ze onder andere: “Wij hadden gaarne gewenscht eene beschrijving van U te ontvangen omtrent de laatste uren van Lolke, doch dit is niet gebeurd. Thans weten wij niets meer van hem, nadat hij van hier vertrokken is, en hebben ook niets, dat aan hem herinnert. Dit spijt ons zeer, maar daaraan zal U ook misschien niets kunnen veranderen. Wij hopen echter nog.”

[xii] Anne Troelstra (Dr. A. Troelstra - Woudsend 1867-1933) kwam ook een jaar na Lolke op De Klokkenberg. Hij werd uiteindelijk geen onderwijzer, maar Nederlands-Hervormd predikant, onder andere in Burgwerd, Utrecht en Den Haag.

[xiii] G. K. Westerhof (Wanswerd 1870 – Pietersburg ? ) kwam in juni 1883 op de Klokkenberg. Hij werd in 1895 onderwijzer in Amsterdam en in 1897 in Pietersburg (Zuid-Afrika) waar hij overleed.

[xiv] Vader Lolke in een brief aan zijn zoon op 29 augustus 1882: “Gij zult het zeker reeds gelezen hebben dat de laagste inschrijvers voor het aanleggen van ’t spoor van Sneek na Stavoren waren heeren uit Nijmegen en Lent. Met de werkzaamheden is nog geen aanvang gemaakt.” Joukje Steigenga schrijft Lolke op 19 september 1882: “woensdag beginen ze al met het spoor de aanneemer zal hier in het slot [huize Grovestins] woonen.” Op 6 oktober vraagt Lolke aan vader: “Zijn ze al een eind met ’t spoor gevorderd of beginnen ze niet van Staveren?” Op 10 oktober antwoordt vader: Deze gevallen [er zijn enkele Koudumers vanwege hun schulden Koudum uit gevlucht]  gaven de vorige week noch al wat opschudding, behalve deze min aangenaame had er eene verhuizing plaats waarmee men eigenlijk wel in 't schik is, ofschoon het ons persoonlijk of regtstreeks nog geen voordeel aan bracht, 't is namelijk dat het oude slot ”Grovestins State” als woning betrokken is door een der aannemers van ’t spoor met zijn hele gezin; deze zullen hier waarschijnlijk wel een paar jaar moeten blijven en dat - al geeft het ons wel niet veel - voor ‘t dorp toch nooit schadelijk zijn. Wat de werkzaamheden aan ‘t spoor betreft kunnen wij van hier noch niet zien. Naar men zegt zijn ze begonnen van af Sneek en van af Workum.
De toevloed van werklieden moet zeer groot zijn.” Op 7 november schrijft vader: “De werksaamheden aan het spoor worden met kracht voor gezet, ook van Koudum werken er minstens een dertig personen aan maar de dagen zijn te kort om veel te vorderen. Zij zijn begonnen van af Sneek en even voorbij of ten oosten van Workum, maar er zullen nog wat jaren moeten verloopen voor dat het klaar is. Alleen het gedeelte Sneek Leeuwarden kan misschien met een jaar worden geopend, maar voor dat de geheele lijn aangesloten en in Exploitatie is zullen er nog wel eenige jaren moeten verlopen, want vooreerst hoort men dat zij nog geen vaste plaats hebben voor de haven te Stavoren en dat zal een collosaal werk moeten worden.” In maart 1883 schrijft vader: “Met de werksaamheden aan het spoor begint nu vrij wat beweging te komen. Men zegt dat een Jo Schipper aan 't zand varen zijn naar Molkwerum Eenige polderjongens zijn reeds aangekomen en met de spoordijk zijn ze daar ook reeds aan de gang.” In een brief van 1 mei schrijft moeder: “Oom Gerben is bij de spoorbrug aan 't werk daar gaat het er ruw langs met de polderjongens.” Moeder antwoordt in deze brief op een vraag van Lolke of oom Gerben al weer werk heeft. Gerben Deinum (1847-1901) was een broer van Lolkes moeder, woonde in Koudum en zat in ieder geval vanaf begin 1883 zonder werk.

[xv] Lambert Tinholt (Amsterdam 1825–1886) studeerde theologie in Utrecht en werd in 1848 hervormd predikant op Marken, in 1852 in Wissekerke en in 1858 in de Haarlemmermeer. Van 1867 tot aan zijn dood in 1886 was hij predikant in Koudum. Hij was redacteur van diverse christelijke tijdschriften en bestreed in verschillende brochures het modernisme. Hij speelde een belangrijke rol in de tijd van de Doleantie (de kerkscheuring in de Nederlandse Hervormde Kerk in 1886), maar tijdens de synode in Amsterdam overleed hij. Er wordt wel gezegd dat hij de kerkscheuring – die leidde tot het ontstaan van de Gereformeerde Kerk - had kunnen voorkomen.

[xvi] Jan Antonie Tinholt werd in 1863 in de Haarlemmermeer geboren. In 1867 werd zijn vader dominee in Kouudm. Op 27 mei 1880 werd hij ingeschreven in de gemeente Maassluis. Op 23 mei 1882  (of 6 juni, beide data staan in het bevolkingsregister) staat hij als ‘kwekeling’ weer in Hemelumer Oldefert ingeschreven, waarbij genoteerd wordt dat hij uit Alphen komt. Op 19 september 1882 schrijft vader Dokkum: “Om die jongen van Jan Tinholt hoort men niets, of hij aan het examen heeft deelgenomen, ik denk het haast niet.”
Op 5 december 1882 verkast Jan Tinholt weer van Koudum naar de gemeente Barradeel, mogelijk naar Minnertsga waar zijn zus hulponderwijzeres was. Op 13 januari 1883 schrijft vader Dokkum aan zoon Lolke: “Jan Tinholt moet deze week ook voor 't kantongeregt omdat hij te lang in school geweest is.”
In maart 1883 noteert vader Dokkum dat Jan Tinholt vrijgeloot is, maar volgens de  militieregisters wordt hij – zonder beroep - op 22 maart 1883 tot de dienst aangewezen. Op 17 april schrijft vader Dokkum aan zijn zoon: “Jan Tinholt is weer gezakt maar een dag nam hij aan 't examen deel ik meen gehoord te hebben dat hij 't opgeeft.” Op 1 mei 1883 noteert vader: “Jan Tinholt is nu thuis.”
Op 3 juli (of 7 september) 1883 wordt Jan Antonie Tinholt volgens het bevolkingsregister weer overgeschreven van Barradeel naar Hemelumer Oldefert. Daar wordt hij op 23 oktober 1883 uitgeschreven wegens vertrek naar Noord-Amerika. Hij komt blijkens een bericht in Het nieuws van den dag: kleine courant (30-10-1883) voor op de passagierslijst van het stoomschip Edam dat op 17 oktober 1883 naar New York vertrok.
Zijn zussen hadden wat meer succes: in 1880 slaagde zus Hilletje voor haar akte handwerken en zus Marrita Lamberta werd in 1881 hulponderwijzeres in Minnertsga.

[xvii] In een brief van 15 oktober 1882:

Maandags, Kluifjes, Aardappels, Andijvie
Dinsdags, K.vleesch, Aardappels, Wortelen;
Woensdags, K.vleesch, Aardappelen, Spruitkool
Donderdags, Gehakt, Gort met rozijnen, beetw[ortel]. en Gest. aardappels
Vrijdags, Hachee, Aardappels, Roode kool
Zaterdags, Vet vleesch, Poteten
Zondags, Biefstuk, Aardappelen, boontjes, rijst.

[xviii] In hun inleiding op de brievenuitgave nemen Van Santbrink en Boot een lijst op met vakken die de kwekelingen kregen aan De Klokkenberg: Bijbelse geschiedenis, Kerkelijke geschiedenis, Schrijven, Nederduitse taal, Cijferkunde, Algebra en Meetkunde, Aardrijkskunde, Vaderlandse geschiedenis, Algemene geschiedenis, Hoogduits, Frans en Muziek. (vioolspel). Als facultatief vak werd soms Engels gegeven.

[xix] J. van ’t Lindenhout was een protestant-christelijke evangelist voordat hij met zijn vrouw een weeshuis (in Neerbosch bij Nijmegen) ging leiden. Hij was redacteur van Oud en Nieuw (1873-1903) dat hij uitgaf ten behoeve van zijn weeshuis. Hij publiceerde tal van protestantse-christelijke boekjes voor de jeugd. Ook de Amsterdamse godsdienstonderwijzer C. Jesse publiceerde onder andere christelijke boekjes voor de jeugd.

[xx] Sjouke van der Kooi (Hindeloopen 1851- Leeuwarden 1944) was van 1872-1874 onderwijzer in Koudum waar hij van 30 maart 1872 tot 8 december 1874 ook woonde. Hoe hij Lolke zo goed blijkt te kennen, is niet helemaal duidelijk. Lolke was een kleuter toen hij bij Van der Kooi in de klas gezeten kan hebben. Via Workum (1874) en IJlst (1876) werd Van der Kooi in 1877 hoofdonderwijzer in Wirdum, waar hij in september 1883 de brief over Lolke schreef. Daarna was hij nog hoofdonderwijzer in Arum en van 1888 tot aan zijn pensionering in 1921 in St. Annaparochie.