Onder de tientallen Koudumers die op 25 september 1889 met de ss Schiedam van Amsterdam naar Argentinië vertrokken, waren drie broers De Hoop: Jelle, Karel en Jan de Hoop; Karel en Jan zijn ongetrouwd, Jelle de Hoop emigreert met zijn vrouw Hijlke Reuhman en hun enkele maanden oude dochter Baukje[1].
Vader Jan Jelles de Hoop
Jan Jelles de Hoop (geboren 10 mei 1840 in Warns - overleden op 18 april 1929 in Koudum) trouwde op 15 mei 1862 met Baukje Karels Westhof (geboren 22 juli 1837[2] in Koudum - overleden op 7 december 1904 in Koudum). Ze woonden allebei in Molkwerum toen ze trouwden, hij was boerenknecht, zij dienstmeid. Op 10 oktober 1862 werd in Molkwerum zoon Jelle geboren. Dochter Aaltje werd geboren op 1 september 1864 in Molkwerum; zij overleed in Koudum op 12 april 1889. Ook Karel is in Molkwerum geboren (19 december 1865) net als Arjen (15 januari 1868).
In 1870 verhuist dit gezin De Hoop van Molkwerum naar Stavoren, waar nog twee zonen geboren worden: Sipke op 26 december 1870 en Jan op 15 juli 1872. Op 8 december 1875 volgt de verhuizing van Stavoren naar Koudum naar het adres A/148, Konijneburen; vader wordt dan aangeduid als landbouwer. Zoon Bauke wordt in Koudum geboren op 12 september 1878.
Drie zonen uit dit gezin emigreerden op 25 september 1889 naar Argentinië: Jelle, Karel en Jan de Hoop.
Jelle de Hoop
Jelle de Hoop (geboren op 10 oktober 1862 in Molkwerum) werd in 1882 vrijgesteld van militaire dienst wegens een kromme vinger[3]. Hij woonde bij zijn huwelijk op 18 mei 1888 in Workum en trouwde in Hindeloopen met Hijlkje Reuhman die op 26 maart 1864 in Koudum geboren werd. Hijlkje vertrok op 11 oktober 1878 van Koudum naar de gemeente Wonseradeel en op 26 juli 1880 ging ze naar Workum. Bij haar huwelijk woonde ze in Hindeloopen, waar het echtpaar zich ook vestigde.
Dochter Baukje werd in Hindeloopen geboren op 6 mei 1889. Vlak voordat dit jonge gezin naar Argentinië emigreerde, verhuisde het op 10 juni 1889 van Hindeloopen naar Koudum. Op 25 september 1889 begon in Amsterdam de overtocht naar Argentinië. Onderweg is dochter Baukje op 17 oktober 1889 overleden aan boord van de ss Schiedam. Ze was zes maanden oud, toen ze overleed “op 3°1’ Z.B. en 29°21’W.L.” zo meldde kapitein Roggeveen van de ss Schiedam schriftelijk aan het bevolkingsregister van Hemelumer Oldeferd, waar dit op 10 januari 1990 genoteerd werd.
Het ziet ernaar uit dat Jelle de Hoop en zijn vrouw in Argentinië gebleven zijn. In 1896 schrijft Wouter Wouters (die ook uit Koudum kwam) in een ingezonden brief in het Nieuw Advertentieblad van 4 maart 1896: “Eenige dagen geleden heb ik bezoek gehad van Jelle de Hoop en vrouw uit Janin[4]. Zij hebben vier dagen en nachten bij mij gelogeerd en zeiden, dat ze best hun brood hebben.”
Het ging overigens niet allemaal van een leien dakje met Jelle de Hoop in Argentinië. Karel beschrijft bijvoorbeeld hoe hij in 1896 bij zijn broer Jelle in het Argentijnse plaatsje Washington terechtkomt. Jelle werkt als landbouwer, maar door brand via vonken uit een dorsmachine is voor ongeveer 4000 peso’s aan mais verbrand, waar hij voor de helft mede-eigenaar van was. Zie hieronder de samenvatting van het verslag van Karel.
Karel de Hoop
Karel de Hoop, geboren op 19 december 1865 in Molkwerum werd, ondanks de opmerking ‘te klein’ (1 meter 153 mm), op 17 maart 1885 ‘tot de dienst aangewezen’. Of en waar hij in militaire dienst is geweest, is niet bekend.
Op 25 september 1889 vertrekt Karel de Hoop, hij is dan bijna 25 jaar oud, in Amsterdam op de ss Schiedam naar Argentinië, net als zijn oudere, getrouwde broer Jelle en zijn jongere broer Jan. Hij blijft zeven jaar in Argentinië en keert dan weer terug. Op 12 november 1896 wordt hij weer ingeschreven in het bevolkingsregister van Hemelumer Oldeferd, op het adres van zijn ouders, Koudum A55.
Over zijn verblijf in Amerika schrijft hij een verslag (zie hieronder). Merkwaardig genoeg schrijft Karel niet over zijn huwelijk in Argentinië. Dat moet in 1892 of 1893 zijn geweest. Wouter Wouters, ook van Koudum, schrijft in een van zijn ingezonden brieven aan het Nieuw Advertentieblad (van 30-08-1893) hoe een trouwerij in Argentinië verloopt. Bruid en bruidegom gaan simpelweg met hun getuigen (twee mannen en één vrouw) naar het gemeentehuis, zo schrijft hij, om te vervolgen met:
“Ik zelf ben als eerste getuige tegenwoordig geweest bij het huwelijk van Karel de Hoop van Koudum en Maria Slimmers, een Zeelandsche. Hun werd iets voorgelezen waarop zij moesten antwoorden, net ook al als in Nederland. Vervolgens moesten ze elkander de rechter hand geven en ontvingen toen een zegenwensch. De getuigen zetten hunne handtekening en het huwelijk was voltrokken.”
Hoe dat huwelijk verlopen is en wat er met Maria Slimmers gebeurd is, is niet duidelijk.
Jan de Hoop
Jan de Hoop, geboren op 15 juli 1872 in Stavoren, was zeventien jaar oud toen hij met zijn beide oudere broers in 1889 naar Argentinië vertrok. Hij trekt aanvankelijk met zijn broer Karel door Argentinië om werk te vinden, maar die lijkt op een gegeven moment zonder Jan verder te trekken.
Zie hieronder de samenvatting van het verslag van Karel. Meer gegevens zijn over Jan de Hoop niet bekend.
Verblijf in Argentinië
Karel de Hoop blijft zeven jaar in Argentinië; hij keert eind 1896 terug naar Koudum en schrijft dan een verslag van zijn verblijf in Argentinië dat bewaard gebleven is in het gemeentearchief van Súdwest-Fryslân (De Tiid in Bolsward). Hieronder staat een samenvatting van dat verslag. Het hele verhaal is te vinden in dit pdf-document.
Karel heeft het verhaal opgeschreven (getypt?) omdat hij het verhaal anders misschien niet goed zou vertellen. Met enkele anderen uit Koudum, maakte hij gebruik van de gratis reisgelegenheid die de regering van Argentinië bood om meer landarbeiders naar dat land te krijgen. Hij vertrok op 25 september 1889 met de ss Schiedam via Lissabon richting Argentinië, met enkele andere Koudumers.
Via Lissabon ging het in zuidwestelijke richting over de Atlantische Oceaan, een saaie reis van enkele weken, slechts onderbroken door een noodlottig ongeval, waarbij twee Duitsers overboord vielen en verdronken[5].
Na ruim vier weken was er land in zicht: de kust van Brazilië. Maar pas na vijf weken, dus eind oktober, voeren ze via Montevideo (Uruguay) naar de eindbestemming Buenos Aires, de hoofdstad van Argentinië. Daar namen ze intrek in het ‘Emigrantenhotel’, een groot rond gebouw met twee verdiepingen met slaapzalen en een eetzaal. Het maakte geen aangename indruk omdat het smerig was. Overdag bekeken ze de stad waar de paardentram opviel.
Tussenpersonen zorgden ervoor dat de landverhuizers aan werk konden komen. Zo kwamen Karel de Hoop en zijn broers in contact met een landeigenaar met wie zij het eens werden over de voorwaarden, die per contract opgesteld werden, in het Spaans. De Koudumers moesten op de landerijen het land ploegen en inzaaien met mais en tarwe. De eigenaar zou voor de ossen en de ploegen zorgen.
Zes families trokken naar de landerijen, die bewerkt moesten worden. De andere Koudumers bleven in Buenos Aires. Het zou al met al een reis worden waar de mensen in Nederland geen voorstelling van zouden kunnen maken, zo schrijft Karel. Van Buenos Aires ging het naar Rosario, 300 kilometer naar het noordwesten, een reis van 11 uur met de trein. Na een dag in een Emigrantenhotel ging de reis naar Villa Maria, weer 300 kilometer treinen. Vervolgens naar Villa Mercedes, nog eens negen uur (weer 300 kilometer) met de trein.
Daar moesten ze vijf dagen wachten in een Emigrantenhotel omdat hun woningen nog niet klaar waren. Na die vijf dagen gingen ze met de trein naar het gehucht Washington[6], waar karren met muilezels klaar zouden staan. Ze sliepen twee nachten en een dag in een loods bij het station. Toen kwamen de karren met muilezels en bereikten zij een stadje waar zij overnachtten. Nog twee dagen trokken ze verder, waarbij ze in de open lucht sliepen.
Op de plaats van bestemming bleken de woningen nog geen dak te hebben en de vloer bestond uit modder. De landeigenaar woonde in Buenos Aires, de onderbaas in een huis een eindje bij hen vandaan. Op enige afstand had de eigenaar een steenfabriek laten bouwen om ter plekke stenen te maken voor de huizen die hij op zijn grond wilde laten zetten voor meer landverhuizers.
Het was november, de regentijd, en de eerste nacht regende het hevig. Alles werd drijfnat en dat maakte iedereen ziek. Die hevige regen komt alleen in november voor, de rest van het jaar is het zeer droog, zodat de grond keihard is. Het lukte niet om de grond te bewerken, daarom moesten ze een bos rooien. Het hout was voor de ovens van de steenfabriek. De verdienste was ongeveer drie gulden in de week en gratis vlees en mais.
Karel en zijn broer Jan, beiden ongetrouwd, wilden weg, de anderen bleven bij de steenfabriek werken. De onderbaas was het er niet mee eens dat ze weg zouden gaan, maar ze gingen toch lopend terug naar Villa Mercedes. Daar kregen ze werk bij de aanleg van een spoorweg en kwamen in de kost bij Koudumer Sjoerd Postma, die daar ook werkte. Daarna zochten ze wat beters en verdienden enige maanden in Mendoza[7] met ploegen drie gulden per week plus vrije kost.
Na ergens voor opperman gespeeld te hebben, werkten ze een half jaar bij een landeigenaar met 500 Hollandse runderen. Het grootste deel van de dag moesten ze melken, voor 15 peso’s per maand plus de kost. Daarna zoeken ze tevergeefs werk in Villa Maria, zo’n 600 kilometer ten oosten van Mendoza, en na 250 kilometer verder lopen naar het oosten, met gebrek aan alles, maar vooral met honger, verpanden ze in Rosario hun kleren.
Weer 400 kilometer terug landinwaarts vindt Karel in Rio Cuarto werk als opperman bij het bouwen van huizen. Enkele maanden later trekt hij, blijkbaar zonder broer Jan, naar Villa Mercedes (125 kilometer ten zuidwesten van Rio Cuarto) en gaat weer op het land werken. Na reisgeld gespaard te hebben gaat Karel naar Washington, een kleine 100 kilometer naar het zuidoosten, waar zijn broer Jelle ook weer op het land werkt. Door brand via vonken uit een dorsmachine is voor ongeveer 4000 peso’s aan mais verbrand, waar zijn broer voor de helft mede-eigenaar van was.
Samen met zijn broer en twee andere families trekt hij verder om daar vijf maanden lang land te bewerken. Toen ze verder wilden, bleek de landeigenaar voor onbepaalde tijd op reis en kregen ze geen geld. Ze trekken dan mogelijk naar Chacabuco in de provincie Buenos Aires. Broer Jelle wordt tuinman en Karel werkt in een ploeg met een dorsmachine. Ten slotte komt hij in 1892 in Junin, 50 kilometer ten westen van Chacabuco, waar hij in een fabriek machines schoonmaakt[8].
In april 1896 zoekt hij werk op een schip naar Hamburg dat schapen vervoert. Hij vaart mee als schapenverzorger. Via Hamburg komt hij weer in Koudum. Ondanks wat hij zelf allemaal meegemaakt heeft, schrijft hij tot slot dat Argentinië zijns inziens een land is waar landbouwers wel een toekomst hebben: “Mijn conclusie is toch dat Argentinië in alle opzichten beter is dan Friesland, vooral voor iemand die op het land moet werken”.
[1] Inleidende informatie over de emigratie naar Argentinië (van Koudumers) in 1889 op de pagina ‘Emigratie van Koudumers naar Argentinië eind 19e eeuw’.
[2] Volgens Geboorteregister 1837, archiefnummer 30-17, Burgerlijke Stand Hemelumer Oldeferd - Tresoar, inventarisnummer 1006, aktenummer 0058 . Latere registers geven andere data weer.
[3] Militieregisters, archiefnummer 11, Provinciaal bestuur van Friesland 1813-1922 - Tresoar, inventarisnummer 9627 22 maart 1882.
[4] Hoogstwaarschijnlijk Junin, zo’n 50 kilometer ten westen van Chacabuco.
[5] Net als andere Koudumers dat in brieven deden, verzwijgt ook Karel hier het overlijden onderweg tijdens de bootreis van drie zeer jonge kinderen van Koudumer gezinnen in oktober 1889 aan boord van de ss Schiedam. Op 14 oktober overleed namelijk de zeven maanden oude Antje Schurer, op 17 oktober de zes maanden oude Baukje de Hoop (dochter van zijn broer) en op 18 oktober van de nog geen twee jaar oude Tjemme van Dam.
[6] Washington ligt een kleine 100 kilometer ten zuidoosten van Villa Mercedes.
[7] Mendoza ligt zo’n 350 kilometer ten westen van Villa Mercedes.
[8] In de tijd dat Karel de Hoop mogelijk in Chacabuco woont of in Junin, 50 kilometer verderop, is Karel waarschijnlijk getrouwd met Maria Slimmers (Slimmens?) die uit Zeeland kwam. Wouter Wouters schrijft daarover in een ingezonden brief in het Nieuw Advertentieblad (30-08-1893). Zie de pagina ‘Emigratie van het gezin van Wouter Wouters naar Argentinië’.