Chris van Voorthuizen uit Amsterdam kwam eind 1944 als jongetje van elf jaar als ‘hongerevacué’ naar Koudum en werd toen opgenomen in het gezin van Sijbolt en Wiepk de Jong op de Havenkade. Na de oorlog is Van Voorthuizen naar Duitsland vertrokken. Daar is hij getrouwd met de Duitse Helene Christ (overleden 7 juli 2014). Hij was jarenlang in Herborn werkzaam als fysiotherapeut. Ook zijn twee jaar oudere zusje Jellie was in die tijd in Koudum en wel bij de weduwe Jantje van Petrus Hoekema, kosteres van de martinikerk. Lang na de oorlog stond Van Voorthuizen plotseling voor de deur bij De Jong op de Havenkade, waar toen Sijbolt en Wiepk niet meer woonden maar hun zoon en schoondochter Ulfert en Jitske. De contacten tussen Van Voorthuizen en het gezin De Jong zijn er daarna altijd gebleven. In 2023 is hij voor het laatst in Koudum geweest en heeft hij behalve leden van zijn vroegere gastgezin ook zijn toenmalige buurjongen Sierd de Boer ontmoet. Hij kende nog altijd een heel aantal Friese woorden. Op 21 september 2024 is Chris van Voorthuizen op 91-jarige leeftijd in Berlijn overleden.
Chris van Voortjuizen (l) en Sier de Boer in 2023.
Chris van Voorthuizen schreef omstreeks 2017 de onderstaande herinneringen aan zijn verblijf in Koudum. Ze zijn in Bulte Nijs gepubliceerd.
Herinneringen aan de periode 1944-1945 bij familie Sijbolt en Wiepk de Jong.
Amsterdam, een levende stad, werd in de tweede wereldoorlog een dode(n) stad. In de laatste winter van de oorlog ("hongerwinter") stierven veel mensen van honger of kou. In het huis waar wij woonden alleen al zijn zeven mensen er aan overleden. De scholen waren gesloten. Er was geen brandstof meer. We haalden in het begin nog wel ons huiswerk af, maar verder kon niet veel meer worden gedaan. Toen ik een keer mijn huiswerk afhaalde vroeg mijnheer De Jong, de bovenmeester van de school - hij kwam overigens uit Koudum - mij of wij nog te eten hadden. Ik vertelde hem dat we niets meer hadden. Het enige wat we nog kregen waren stukjes suikerbiet: erg scherp. Het smaakte verschrikkelijk. Je kreeg er keelpijn van. Ook konden we soms bij de gaarkeuken op de levensmiddelenkaart een dunne soep halen met veel water en een druppeltje vet er in.
Op een dag hoorden we van de schoolmeester dat mijn zusje Jellie (13 jaar) en ik (11 jaar) met andere kinderen samen op een vrachtwagen naar Friesland konden worden gebracht. We moesten op een bepaalde avond naar school komen, maar in plaats van de grote vrachtwagen die werd verwacht kwam een klein vrachtwagentje waar nauwelijks plaats op was. Ik was de laatste die op de wagen kon klimmen. Mijn zusje zat er al op. Er moesten echter ook nog een paar leraren mee. Die konden alleen op een paar kisten achterop zitten. Eén kist paste er niet meer op. Daarom wilden ze mij van de wagen afhalen. Maar ik hield me stevig vast en schreeuwde dat ik er niet af wilde. Een meisje dat al op de vrachtwagen zat riep dat zij niet mee wilde. Toen mocht ik er op blijven.
We reden de hele nacht door. De vrachtwagen was alleen met een zeildoek bespannen. Het was er erg koud onder. We zaten de hele tijd dicht op elkaar. Tussendoor moest de wagen die op houtskoolgas reed, stoppen omdat er houtskool moest worden aangevuld. Bij de afsluitdijk werden we gecontroleerd door Duitse soldaten die wilden weten wat er op de vrachtwagen geladen was. Toen ze ons met de onderwijzers zagen noemde ze ons 'Hungerschweine'. Een meisje zei toen, "zo hoeven jullie ons niet te noemen, want mijn broer is bij de NSB. " Na de oorlog hoorden wij dat die broer niet bij de NSB (Nationale Socialistische Beweging) was geweest maar bij de NBS, de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Bij het verzet dus. Dat was wel even een groot verschil.
Na een lange nacht kwamen we in Koudum aan. Mijn zusje Jellie werd ondergebracht bij de weduwe van de koster van de N.H. kerk, die met haar dochter en twee zoons naast de kerk woonde. Ik kwam bij de familie Sijbolt en Wiepk de Jong terecht. Dit gezin bestond uit heit en mem en drie kinderen en ze namen mij er nog bij. Sijbolt was timmerman en aannemer en woonde aan de Havenkade 2 in Koudum. Nog steeds ben ik dankbaar dat ik bij de familie De Jong mocht wonen. Mijn eerste ontbijt kan ik mij nog goed herinneren. Ze vroegen mij steeds of ik nog een sneetje brood wilde hebben. Na het twaalfde sneetje vonden ze het wel genoeg. Ze waren bang dat ik anders zou ploffen. Als ik met andere kinderen buiten speelde vroeg ik steeds hoe laat er ’s middag gegeten zou worden. Ik had in het begin altijd honger. Het duurde nog een hele tijd voordat dat gevoel er niet meer was.
De timmerwerkplaats van Sijbolt de Jong was direct naast de woning. Achter de werkplaats had ik een konijnenhok met twee konijnen. Op een dag werden de konijnen ziek en gingen dood. Ze zijn door mij achter de werkplaats netjes begraven en kregen een houten kruisje op hun graf.
Met een jongen en zijn vader mocht ik een keer mee te turfsteken. Op een stuk land ten oosten van Koudum. Ik vond het erg mooi dat er zoveel weidevogels waren. Hele zwermen. Jammer dat je dat nu niet meer ziet. Ook ben ik met de buurjongen, Sierd de Boer, met wie ik speelde, eens met de boot naar Sneek geweest. Met die boot werden de koeien naar de veemarkt gebracht. Dat was een prachtig avontuur.
Eén gebeurtenis herinner ik mij nog goed. Op een nacht wilden Duitse soldaten bij de Galamadammen oversteken. De brug was echter dicht. Ze konden niet verder. Ze hebben toen de mooie oude boerderij die bij de brug lag, in brand gestoken . De volgende dag gingen veel mensen kijken. Ik ook. Van de boerderij was niet veel meer over.
Ook ging ik graag vissen. Af en toe met oom Sijbolt. Maar soms stond ik ook wel eens vroeg op, als iedereen nog sliep, om te vissen. Tante Wiepk vond dat niet zo erg goed.
In de school van Koudum was ook een klas voor kinderen uit Amsterdam. Een joodse onderduiker was de leraar. Hij gaf niet elke dag les, omdat het soms te gevaarlijk voor hem was. Toen we weer in Amsterdam waren moesten we wel één klas op school inhalen.
De bevrijding door de Canadezen was een groot feest. We liepen naar de rand van Koudum, de bevrijders tegemoet. Toen de colonne stopte, ben ik vlug op de eerste militaire wagen geklommen en mocht meerijden tot in het dorp. De mensen stonden aan de rand van de straat en juichten. Oom Sijbolt nam mij mee naar de kerktoren. Samen klommen we tot in de punt van de toren en hebben de Nederlandse driekleur uitgestoken. De volgende dag was er een groot bevrijdingsfeest.
Kort daarna moesten alle Amsterdamse kinderen weer terug naar Mokum. Maar daar was het nog niet veel beter. Ik was graag nog langer bij de familie De Jong gebleven. Ik ben mijn hele leven lang blij en dankbaar geweest dat ik bij de familie De Jong zolang kon zijn. Ik denk nog vaak aan Koudum en aan oom Sijbolt en tante Wiepk. Later heb ik tante Wiepk enkele keren met mijn gezin bezocht en hebben we over vroeger gesproken. Zo heb ik ook haar na de oorlog geboren zoon Ulfert en zijn gezin leren kennen.
Elke keer als ik over mijn tijd in Koudum nadenk komen er weer andere herinneringen naar boven. Maar voor deze keer is het genoeg geweest.
Chris van Voorthuizen (nu 83 jaar)