Onderscheidingen Yad Vashem

 

Yad Vashem is een Israëlische instelling voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust. Yad Vashem geeft onderscheidingen aan niet-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden hebben gered. Voor hun hulp aan Joodse onderduikers ontvingen drie families in Koudum na de oorlog een dergelijke onderscheiding: Willem en Antje de Boer-Bijl, Marten en Grietje Veldstra-van der Plaats en Karel en Teuntje van der Veen-Bakker.

 

Willem en Antje de Boer-Bijl: Rifka

 Willem de Boer, die een paard en wagen had, ging regelmatig naar Lemmer om de boot af te wachten die het IJsselmeer over stak. Deze boot bracht van tijd tot tijd Joodse kinderen uit de provincie Noord-Holland, die naar een onderduikadres in het veiligere Friesland gebracht werden. Hij legde ze in zijn wagen, dekte ze dicht met een zeildoek en bracht ze naar verschillende adressen. Hij keek mij aan en besloot dat zijn familie dit peutertje zelf zou houden.
Hij reed naar huis en zei tegen zijn vrouw: “Antje, ik heb een verrassing voor je!” “O ja, wat is die verrassing?” “Een Jodinnetje!”

En zo kwam ik, Rebecca Krzywanowski (ook genaamd Rivka) anderhalf jaar oud, met pikzwart haar en zwarte ogen, terecht bij het eenvoudige huis van familie De Boer, in het kleine dorp Koudum. Daar heb ik twee jaar lang, geborgen in liefde en veiligheid, gewoond. Ik kreeg een nieuwe vader, heit, en nieuwe moeder, mem, en twee blonde oudere zusters, Aukje, 15 jaar, en Wieke, 10 jaar.
Ik werd Tienie de Boer, tienie de boer, de soep is soer, de kjellen poepen tlan oer.

Een ambtenaar van de Burgerlijke Stand, die meewerkte met de ondergrondse, heeft me zelfs ingeschreven in het trouwboekje als kind van Willem en Antje.[1]

Zo begint Rebecca Bitterman- Krzywanowski, geboren op 31 december 1941 in Amsterdam, in 2020 het verhaal over haar peutertijd in Koudum. Acht bladzijden schrijft ze erover, van de komst naar Koudum in 1943 tot ze in juni 1945 met haar moeder weer terugging naar Amsterdam. Ze was liefdevol opgenomen in het gezin van Willem en Antje de Boer, in het huis dat nu als adres heeft Zwarteweg 1. De beschrijving van die periode van haar leven sluit ze af met: “Ondertussen werd in Koudum mijn naam Rivka of Rifka, gemaakt van witte baksteen, in de bloementuin gelegd en later op de muur van het huis geschreven. Hoewel het huis al vele malen van eigenaar is veranderd, de naam Rifka staat er nog steeds, een herinnering aan een bijzondere familie.” Ook in 2025 staat die naam nog op het huis.

Later kwam Rebecca door haar man Robert Bitterman eerst terecht in Antwerpen en uiteindelijk in Israël. Vaak is ze terug geweest in Koudum, voor het laatst in 1998 toen Willem en Antje de Boer postuum de Yad Vashem-onderscheiding kregen. In april 2020 had Omrop Fryslân per telefoon een interview met de in Jeruzalem wonende Rebecca Bitterman.[2]

Ook het Joodse jongetje Herman Worms zat bij het gezin van Willem en Antje de Boer ondergedoken. Ook hij overleefde hierdoor de oorlog.

Herman Worms en Rebecca Krzywanowski

 

Marten en Grietje Veldstra - Van der Plaats: Sara

Het Joodse meisje Sara Ritmeester heeft als Gerry bij het gezin van Marten en Grietje Veldstra - Van der Plaats in Koudum gewoond. Marten Veldstra (geboren in 1895 in Koudum) was in 1921 getrouwd met Grietje van der Plaats uit Gaast. Het echtpaar, dat zelf geen kinderen had, woonde in de boerderij aan de huidige ds. L. Tinholtstraat, genaamd: het huis met de vele woningen. Sara's vader was kok in Amsterdam. Haar ouders zijn tijdens de oorlog naar een vernietigingskamp getransporteerd.[3] Voor de zorg voor Sara Ritmeester kreeg het echtpaar in 1967 de Yad Vashem-onderscheiding.

Sara Ritmeester (Gerry) tussen Grietje Veldstra - Van der Plaats en haar zus Jetske van der Plaats

 

Karel en Teuntje van der Veen: Lena

Het Joodse meisje Helena (Lenie of Lena) Preger vertrok in 1942 uit Rotterdam naar Friesland. Ze kwam als 15-jarige in de winter van 1943-1944 op de fiets van Oudemirdum naar Koudum. Het was windkracht 10, ze had half gefietst, half gelopen en ze was bang: een auto had haar een heel stuk gevolgd. Dat bleek de volgende dag de dokter te zijn, die alleen maar gekeken had of het meisje goed terecht kwam. De dokter was geroepen omdat Lenie van de zenuwen een dag later nog steeds geen woord kon uitbrengen. Maar het kwam goed en de rest van de oorlog is ze gebleven bij Karel en Teuntje van der Veen-Bakker aan de Beukenlaan.[4]

Hoewel het gezin Van der Veen het zelf niet breed had, namen ze Lenie op als hun eigen dochter. Ook zaten er vaak jonge mannen in huis, die de Arbeitseinsatz wilden ontduiken. In de hongerwinter van 1944 kwamen ook de ouders en een broertje van Lenie naar Koudum. “We lagen toen met z’n zessen in een tweepersoonsbed", vertelde Helena Baarda-Preger later. “Drie aan het voeteneind en drie aan het hoofdeind."

Dat verhaal vertelde ze in 1991 aan Maria del Grosso van de Leeuwarder Courant, nadat Helena Baarda met hulp van haar broer in Israël ervoor gezorgd had dat Karel en Teuntje van der Veen postuum de Yad Vashem-onderscheiding zouden krijgen. Haar echte broer, want Durk van der Veen, die vijf jaar was toen ze in het gezin kwam, beschouwt ze ook als een broer. Hieronder meer uit het artikel van Maria del Grosso in de Leeuwarder Courant van 4 april 1991:

Om alle monden in huis te kunnen vullen ging Karel van der Veen regelmatig naar Ferwoude om schapen te slachten. “Mijn vader ging vaak mee. Dan stopten ze de stukken schaap in hun fietstas en fietsten ze terug naar Koudum. Als ze onderweg bekenden tegenkwamen, bleven ze rustig met hen staan praten terwijl het bloed uit de fietstassen sijpelde", vertelt Baarda. Zij herinnert zich verder dat er veel zwart gehandeld werd in paarden en koeien.

 Volgens Baarda wist heel Koudum dat zij ondergedoken zat bij de familie Van der Veen. „Dat was een publiek geheim. Ik stond daar bekend als Lena van Karel en Teuntje." Baarda voelde zich ook heel erg thuis in het gezin. “Ik had tot ik in Koudum kwam alleen nog maar op kleine zoldertjes gewoond en was het gezinsleven al jaren kwijt. Daar hoorde ik er weer helemaal bij. Er ontstond een band. Eigenlijk zijn Karel en Teuntje van der Veen mijn ouders geweest."

Zij vertelt dat er “een verschrikkelijk leuke geest” in het gezin heerste. “Het was echt niet altijd kommer en kwel. We hebben ook wel verschrikkelijk gelachen en plezier gehad." Wijzend op 'broer’ Durk zegt ze: “Hij was toen een jaar of vier maar heeft heel wat streken uitgehaald. Durk weet zich een van die streken nog heel goed te herinneren, want het gevolg daarvan was dat er wel even gevaar ontstond voor het gezin. “Wij hadden de banden van de Duitsers leeg laten lopen, dus kwamen ze bij ons thuis om mij op te halen. Ze hadden Lena zo kunnen ontdekken. Zij met haar zwarte haar en mijn zus heel blond.”

 Maar het liep goed af en zo ging het elke keer als de Duitser aan de deur kwamen. “Als ik ze hoorde sprong ik over een haagje in de tuin of verstopte me ergens anders. Dat wegkruipen zat er verschrikkelijk in”, vertelt Baarda. Speciaal voor haar had de familie een schuilplaats gecreëerd in een gat tussen een kast en het plafond. “Dat was het noodluik, waarin ik net paste als ik me helemaal oprolde. We oefenden er wel eens mee. Dan haalde vader mij ‘s nachts uit bed en moest ik er zo snel mogelijk inkruipen. Gelukkig hebben we het nooit echt hoeven te gebruiken.“ Een keer wist de familie Van der Veen de Duitsers te misleiden door een briefje met 'difterie’ op de deur te hangen. “Daar waren die Duitsers doodsbenauwd voor, dus sloegen ze ons over”, aldus Baarda die daaraan toevoegt dat deze ziekte het laatste jaar van de oorlog ook werkelijk toesloeg in het gezin. “In 1944 kregen alle kinderen om de beurt geelzucht en difterie.”

Helena Baarda-Preger is blij dat het gezin waar ze als meisje de oorlog kon overleven in 1991 postuum de Yad Vashem-onderscheiding kreeg. “Deze mensen hebben zoveel gedaan. Alle kon er. ‘Nee’ stond niet in hun woordenboek. Ook al klopte je er midden in de nacht aan, je werd altijd geholpen. Het woord naastenliefde stond hoog in hun levensvaandel.”

Karel van der Veen (1904-1974) was aanvankelijk skûtsjeschipper. Hij voer op het skûtsje 'Lyckeltje'. Dat lag in de oorlog ook wel tussen Koudum en It Heidenskip in het meertje Swarte Wâlde om onderduikers te herbergen. Karel van der Veen heeft in april 1944[5] met het skûtsje de betonning van de vaarroute naar Heeg in de Fluessen versleept naar It Sân waar de Duitse schepen vastliepen op de ondiepte om vervolgens door Engelse vliegtuigen beschoten te worden. Het verslepen van de betonning deed Van der Veen in opdracht van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. In onderstaand briefje van 12 juli 1945 wordt hij daarvoor bedankt:

Later was Karel van der Veen werkzaam op de veerdienst Stavoren-Enkhuizen. Ook werkte hij wel als timmerman. Na omzwervingen kwam het skûtsje Lyckeltje in 2001 weer terug in Koudum. Een pakesizzer van Karel van der Veen, Jan Groenland, kocht het schip en nam het in gebruik voor dagtochten. Begin november 2024 lag het skûtsje Lyckeltje bij De Kuilart. Daar werden filmopnamen gemaakt van een interview met de zoon van Karel en Teuntje, Rinke van der Veen, over de Tweede Wereldoorlog. De Koninklijke Militaire Kapel Johan Willem Friso uit Assen zal bij de film muziek maken en de film zal in theaters in Nederland worden gespeeld.

 

Bijlage: een pdf van het expositiebord over dit onderwerp op de expositie 'Koudumer verhalen uit de Tweede Wereldoorlog' (16 januari - 15 februari 2025)

 

[1] Zo staat het in Rebecca Bitterman-Krzywanowski. Het verleden komt ’s nachts terug. Het verhaal van een ondergedoken kind. Jeruzalem 2020, p.20. ‘Rifka’ vertelde met dit boek haar levensverhaal. Daaronder ook het verhaal van haar komst naar Koudum, toen 77 jaar geleden. Ze woonde in 2020 als Rebecca Bitterman-Krzywanowski in Jeruzalem, met haar man, kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Het boek werd geschreven in het Engels (The past visits at night: the story of a hidden child) en is behalve in het Nederlands ook vertaald in het Hebreeuws.

[2] https://www.omropfryslan.nl/nl/nieuws/953776/rifka-staat-nog-op-het-huis-in-koudum

[3] Zie: https://historisch.koudum.nl/index.php/koudum-in-de-tweede-wereldoorlog/onderduikers-en-evacues/joodse-kinderen-onderduikers.

[4] Het grootste deel van het verhaal van Helena Preger komt uit een interview met Helena Baarda-Preger in de

Leeuwarder Courant van 4 april 1991.

[5] Volgens het oorlogsdagboek van W.J. Dijk zouden de Duitsers daar zo kwaad over zijn geweest dat ze op 14 april 1945 herberg Galamadammen in de brand hebben gestoken. (Dagboek 1940-1945 p. 436-438).