Johannes Hoekstra, drukker en verzetsman

Mijn vrouw, zoowel als mijn kinderen hebben allen illegaal meegewerkt -  het gezin van Johannes Hoekstra (1891-1954), drukker en uitgever te Koudum, zat volop in het verzetswerk. Zoon Fokke hielp in de drukkerij met het maken van verboden lectuur. Later moest hij onderduiken om niet in Duitsland aan het werk te worden gezet. De dochters Hennie, Annie, Gerrie en Feikje hielpen met de verspreiding, deden koerierswerk en/of regelden bonnen voor onderduikers. Moeder Pierkje Klijnsma maande tot kalmte bij huiszoekingen en had de handen vol aan de onderduikers in hun huis.

Ideologisch gezien was Hoekstra uiteraard sterk anti-Duits en hij zette zijn kennis en vaardigheden in om zijn ideeën uit te dragen. Behalve drukker was hij ook boekhandelaar en journalist en uitgever van de Koudumer Krant en Balkster Krant, samen met zijn broer in Balk. Er waren in Koudum practisch geen N.S.B.-ers. In Staveren geen enkele; er spreekt opluchting en een zekere trots uit deze mededeling die hij na de oorlog deed. Kort na de oorlog is hem een burgemeesterspost aangeboden, maar hij achtte zichzelf ongeschikt voor die functie.

De oorlog ruïneerde het gezin Hoekstra in financieel opzicht omdat het bedrijf stilstond en er vele monden gevoed moesten worden. En na de oorlog was het leed nog niet over: dochter Gerrie stierf aan een besmettelijke ziekte. Hoekstra was nerveus van aard en volgens zijn dochter Feikje was hij nogal chaotisch. Zij herinnert zich bijvoorbeeld de vele keren dat hij zijn manchetknopen kwijt was. Hij viel een keer flauw van de spanning bij het maken van illegaal drukwerk. Mede als gevolg van alle spanningen en emoties kreeg hij psychische problemen en is een tijdje opgenomen geweest. Na vier of vijf beroertes overleed hij op 3 juli 1954.

Hoekstra deed tweemaal verslag van zijn ervaringen in de oorlog. Behalve een eigenhandig geschreven rapport met datum 10 november 1945, bevat zijn dossier in het archief van de Vereniging Friesland 1940-1945 (T 350 nr. 974) een uitgetypt verslag met de titel: Interview: Johannes Hoekstra. Drukker te Koudum (tel. 9) op 10 februari 1949.

In beide stukken noemt Hoekstra min of meer dezelfde gebeurtenissen, toch vullen ze elkaar aan want in het eerste licht de nadruk op wat hij en zijn en fam. meemaakten tijdens huiszoekingen en de beruchte SD-razzia te Koudum op 16 aug. 1944. In het tweede gaat hij wat uitgebreider in op de gang zaken rond de Vrij Nederland, waarvan het eerste gedrukte exemplaar in 1941 bij Hoekstra van de pers kwam. Echter moet mij een desillusie van ’t hart, zo schreef hij na de oorlog, en wel deze: dat na den oorlog mijn collega-boekhandelaar de alleen verkoop en ’t agentschap kreeg van “Vrij Nederland”; hetzelfde blad waarvoor ik eens met levensgevaar de drukker was. Genoemde collega stond in het dorp bekend als pro-Duitsch en verkocht en bezorgde prompt “Het Signaal”, een onder N.S.B. en Duitsch beheer staand propaganda-blad. Op een door mij opgesteld protest hierover, kreeg ik nul op het request!

Hoekstra's rapporten zijn te openen door op de koppeling onderaan deze pagina te klikken.

De Duitsers zijn driemaal op bezoek geweest en telkens moest het portret van koningin Wilhelmina het ontgelden. De spanning was dan om te snijden. Op 16 augustus 1944 werd het illegale werk Johannes bijna fataal en was er nu in Koudum een straat naar hem vernoemd, zoals is gebeurd voor Tjalke van der Wal en Gerben Ypma, die op die dag door SD-ers zijn vermoord.

Hij noemt de namen van vier onderduikers: Dick Tersteeg uit Groningen, Jacob Niemans, een Nederlandse marinier uit Den Haag, die hier bij de knokploeg een zeer werkzaam aandeel had, Andries Reuvers uit Staveren en ene Jan, afkomstig uit Voorburg, (daar ook hij actief was bij de knokploeg en hier 14 dagen onderdook, hebben wij hem nooit naar zijn naam  gevraagd.) Het is Jan Tuchscherer.

In 1942 bekritiseerde Hoekstra de bezetter in de door hemzelf uitgegeven kranten en moest daarvoor in Leeuwarden op het matje komen bij de beruchte SD-er Zacharias Sleijfer (1911 – 1952). Ik had n.l. in een gedichtje in de Balkster Courant teveel gezegd. Sleifer bracht  mij de vuist onder ’t kin toen ik hem niet wilde aanzien en volgens hem ‘brutaal’ was. Met een bedreiging met [deportatie naar kamp] Vucht werd ik wonder boven wonder vrijgelaten. Het gedichtje waar hij op doelt is een 'Sprankeling' zijn wekelijkse collumn in dichtvorm die hij ondertekende met Sprankelaar.

IN zijn verslag noemt Hoekstra het drukken van armbanden voor de N.B.S., Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. De O.D., Orde Dienst, is aan het einde van de oorlog opgegaan in de N.B.S., zoals ook de knokploegen.

 

Sprankelaar, 'ONS LAND IS ZOO TEER'

Een Sprankeling uit januari 1945, getiteld 'Ons land is zoo teer', waarin hij Mussert aanviel als reactie op diens radiotoespraak met dezelfde titel, heeft Hoekstra nooit gepubliceerd.

Ach Mussert, spaar ons je gevlei

Je zoete praat, je medelij

“Ons land is teer” heb je gezegd

Maar zie, ons volk staat fier en recht

Het stoort zich niet aan leugenpraat

Is eerlijk in zijn liefde en haat

Al is ons land ook nog zoo teer

Ons volk buigt voor geen vijand neer.

Ons volk is teer, ja, maar het hoort

Nooit aan een Führer, die zijn woord

Verwisseld als een oude jas

Die eerst zweert bij het oude ras

En die als -hij flink verliest-

Dan plotseling “Europa” kiest !

Zoo’n uitvlucht nemen wij niet meer

Ons volk buigt voor geen vijand neer.

Hij kwam hier als een plunderaar

En nu is hij een martelaar?

Wie eerst een ruit aan stukken smijt

En dan zich aan de scherven snijdt

Heeft toch geen recht op ons beklag?

Dat is het dwaast wat ik ooit zag.

Niet alleen Duitschers hebben “eer”!

Ons volk buigt voor geen vijand neer.

Wij houden van ons “teere” land

En haten dus de schennershand

Die alles plundert en vernielt

Daar niets dan afgunst hem bezielt,

Die onze volksaard breken wil

Met zijn onmenschelijk gedril

En zijn barbaarsche, wrede leer!

Ons volk buigt voor geen vijand neer.

Wij houden van ons land zoo veel,

Dat wij het nooit zien als een deel

Van een verslaafd germanendom,

Dat stappen moet op Hitlers trom

Wie, Mussert, ooit dat deuntje kiest,

Is één, die alle recht verliest

Ons ooit te spreken van zijn eer!

Ons volk buigt voor geen vijand neer.

Spaar ons dus verder je geklets

Het is nooit meer dan Duitsch gezwets

Hoe je ook zwoegt en zweet en slooft

Er is niet één die het gelooft

Al zing je ook het teerste lied

Wij doen het niet, wij doen het niet!

En ‘k zeg je voor de laatste keer,

Ons volk buigt voor geen vijand neer.