Sara Ritmeester bij Veldstra

Het Joodse meisje Sonja (Sara) Ritmeester heeft als Gerrie bij de familie Marten en Grietje Veldstra - Van der Plaats in Koudum gewoond. Het echtpaar, dat zelf geen kinderen had, nam het meisje liefdevol op, in de boerderij aan de huidige ds. L. Tinholtstraat, genaamd ‘het huis met de vele woningen’. Sara's vader was kok in Amsterdam. Haar ouders zijn tijdens de oorlog naar een vernietigingskamp getransporteerd en daar vermoord. Voor de zorg voor Sara Ritmeester kreeg het echtpaar Veldstra in 1967 de Yad Vashem-onderscheiding.

Op de rechterfoto staat Sara op de foto samen met Grietje Veldstra-van der Plaats en haar zuster Jetske van der Plaats. Deze foto komt uit de collectie G. Koopmans bij HK.

Pas tijdens een expositie over de Tweede Wereldoorlog in januari/februari 2025 (‘Koudumer verhalen uit de Tweede Wereldoorlog’) kwam Histoarysk Koudum erachter dat Sara Ritmeester in 2012 een boekje in geringe oplage gemaakt heeft over haar leven. Op 71-jarige leeftijd schreef ze Tranen op de eerste dag, ‘het levensverhaal van Sonja (Sara) Shenkar- Ritmeester’. Daarin schrijft ze uitgebreid en aangrijpend over haar tijd in Koudum, maar vooral ook over de strijd die na de oorlog gevoerd is over haar voogdij.

 

De tijd in Koudum

Hoofdstuk 1 en 2 van het boek (p. 18-34) gaan over de tijd in Koudum. De op 12 februari 1941 geboren Sara Ritmeester was twee en een half jaar oud toen ze in 1943 in Koudum aankwam. Ze had een klein briefje bij zich, zogenaamd geschreven door de diaconie van een Rotterdamse kerk, waarin stond dat ze een kind uit het gebombardeerde Rotterdam was, Gerda Maria (Gerrie) de Meester. Haar vader zou een zeeman zijn, die mogelijk in Engeland of Amerika zou leven. Haar moeder zou ten gevolge van het bombardement overleden zijn.

De eerste dagen in Koudum waren niet gemakkelijk, niet voor Sara die nu Gerrie genoemd werd, en niet voor haar nieuwe moeder, ‘mem’ Grietje. Grietje, 45 jaar oud, had namelijk niet alleen te maken met een klein, onwennig meisje, maar ook met haar inwonende vader, de bijna 80-jarige Anne van der Plaats. “Hij was bang dat mem, zijn dochter, meer aandacht aan het kind zou geven dan aan hem”, zo schrijft Sara later.

Na zoveel jaar kan Sonja (Sara) Shenkar- Ritmeester nog nauwkeurig beschrijven wat de dagelijkse bezigheden van haar ‘mem’ Koudum waren en hoe ze leerde van de boerderij, “mijn thuis”, te houden. Ze schrijft hoe het gezinnetje dankzij de boerderij, met wat koeien en een moestuin, in de oorlog geen honger heeft geleden, hoe ze spelletjes deed met haar nieuwe ouders. Over die tijd schrijft ze o.a.: “Mijn ouders waren niet rijk, maar ik heb niks gemist in mijn jeugd in Koudum. Geen liefde, geen eten, geen kleren en geen speelgoed.”

Het kleine meisje wist ook binnen de kortste keren ‘pake’ Anne om haar vingers te winden: “Ik weet zeker dat hij zich al snel niet kon herinneren hoe het was voordat ik kwam. Ik weet zeker dat ik blijdschap bracht in zijn monotone leven.” Dat duurde niet lang, want Anne van der Plaats overleed op 25 maart 1944. Sara weet zich na zoveel jaar ook nog te herinneren hoe ze als vijfjarige alleen naar winkels in het dorp ging, of naar de dokter om te vragen of de dokter de ooievaar wilde vragen om een broertje of zusje naar haar ouders te brengen.

Over de oorlog zelf schrijft ze niet veel. Een enkele opmerking, en dan komt de bevrijding:

“De dood waarde rond in Europa, hoewel ik was me er niet van bewust, ik voelde me veilig en thuis bij mijn pleegouders en ik wist niet veel van de oorlog. Soms hoorde ik verhalen over bommen en daar was ik best bang voor. Op een keer stond ik met mem op het erf en we zagen een vliegtuig met brandende motor voordat hij neerstortte op het land. Nog voordat hij uit de lucht viel keek mem angstig omdat ze niet wist waar precies hij neer zou vallen. De explosie maakte een grote krater in het land.

Terwijl in het dorp het gewone leven doorging, waar de mensen goed te eten hadden en ik bijna elke dag met mijn vriendjes en vriendinnetjes speelde, heerste in de wereld een wrede en vreselijke oorlog.
Op 5 mei 1945 gaf Duitsland zich over.

In Koudum, net als in de rest van de wereld, werd de bevrijding uitbundig gevierd. Op het voetbalveld kwamen alle dorpelingen samen. Er was muziek, er werd ijs verkocht en mensen liepen rond in feestkleren met vrolijke gezichten. Mem kleedde me in een witte jurk met een grote oranje riem, de kleur van het Koninklijk Huis. We liepen rond tussen de feestende menigte, ik snapte toen niet waarom de mensen naar me keken. Tijdens de oorlog geloofden niet veel mensen het verhaal over een weesmeisje uit het gebombardeerde Rotterdam, maar men hield zich toen stil. Maar nu de oorlog voorbij was, mochten ze het nu vragen? Of was het nog steeds beter om te zwijgen? Totdat het zeker is, totdat alles weer zo is als voor de oorlog?”

De ‘bevrijdingsdag’ die ze hier beschrijft, is niet de ‘bevrijdingsdag’ van Koudum op 17 april 1945, toen de Canadezen Koudum binnenreden en de Duitsers verjaagden. Mogelijk gaat het over zondag 22 april 1945 toen de Koudumers bij elkaar kwamen in de Dobbe. Het kan ook zijn dat het gaat om de eerste landelijke Bevrijdingsdag. In 1945 werd de bevrijding voor het eerst gevierd op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina. Een jaar later werd besloten om voortaan ‘Bevrijdingsdag’ te vieren op 5 mei, de datum van de capitulatie van de Duitsers in 1945.

 

Na 1945

Het hoofdstuk na de bevrijding begint met de alinea “En weer brak er oorlog uit. Deze keer in mijn kleine wereldje. Geen bommen of granaten van de nazi’s, maar dit keer brieven die over en weer gingen. In de naam van het recht werden brieven geschreven, maar het recht van wie? Het recht ten goede van het kind, maar in de ogen van wie?” Sara schrijft begripvol over wat haar pleegouders gevoeld moeten hebben toen hun pleegkind opgeëist werd door de echte familie. Nadat er al heel wat brieven heen en weer gegaan zijn, noteert ze:

“Le Ezrath Ha-Jeled (‘het kind ter hulpe’), de joodse hulpverlening voor de oorlogspleegkinderen, hield ons op de hoogte hieromtrent. En in een keer wordt de familie uitgebreid. Van een weeskind zonder identiteit veranderde ik een meisje met familieleden die geïnteresseerd zijn in mij. Tot die tijd weet ik van niks. Ik heb maar één familie, de familie die me opgenomen heeft in Koudum, met mem die me komt instoppen als ik 's nachts wakker wordt en met heit die ik opzoek gedurende de dag. Mijn pleegouders, die net als ik hen, niet van plan zijn me op te geven.”

Ze schrijft dat ze de beide belangen begrijpt, zowel van de OPK als van Le Ezrath Ha-Jeled, maar ook hoe ze weerstand voelt tegen de Joodse familie die haar opeist. “Mem en heit leggen me de situatie uit, zij zijn mijn vader en moeder en zorgen voor mij, maar ik heb nog een vader en moeder gehad en die zijn niet meer in leven. Ze vertellen me dat de familie van mijn biologische ouders mij willen leren kennen. Het is mijn oom, de broer van mijn moeder, die langskomt. Ik kan me het gesprek niet herinneren. Ik kan niet zeggen dat het indruk op me maakte. Mem en heit vertelden me immers dat ik van hen ben, dus waarom moet er zoveel over gepraat worden?”

Standsverschil en het christelijke milieu van het pleeggezin zijn de redenen dat de Joodse oom alles in het werk stelt om Sara mee te krijgen. Er gaan een paar jaar overheen. Met ‘mem’ is Sara in maart 1948 bij het huwelijk van haar oom in Antwerpen en later dat jaar gaat de bijna achtjarige Sara met haar oom en andere familie een maand op vakantie in Knokke. Zo moet ze aan haar Joodse familie wennen. Het hoofdstuk eindigt met de constatering dat, ondanks de dreiging dat ze weg moest uit het Koudumer pleeggezin, ze het gevoel had daar echt thuis te zijn. Met als slotzin: “Tot de zomer van 1949 toen ik werd gekidnapt . . .”.

Want het gevoel dat haar oom haar gekidnapt had, heeft Sara heel lang gehad, nadat de rechterlijke beslissing gevallen was dat ze definitief bij haar oom zou komen te wonen. Pas op veel latere leeftijd zocht ze de processtukken op die tot de beslissing leidden en begreep ze dat het proces wel volgens de toen geldende wettelijke regels gelopen is. Sara heeft veel last gehad van wat er met haar als klein meisje gebeurde. Pas later toen ze alle dilemma’s begreep, kon ze dat een plek geven.

 

Gesprek tussen Sonja (Sara) Ritmeester en Rebecca Bitterman

Tijdens de expositie ‘Koudumer verhalen uit de Tweede wereldoorlog’ kwamen een aantal zake min of meer toevallig bij elkaar. Een uitvloeisel daarvan was, dat Sonja (Sara) Shenkar- Ritmeester, die als het kleine meisje Gerrie in Koudum opgroeide, in februari 2025 telefonisch contact heeft gehad met de eveneens Joodse Rebecca (Rifka) Bitterman-Krzywanowski, die als Tienie de Boer in de oorlog opgroeide bij een ander Koudumer gezin. Beiden wonen in 2025 al jaren in Israël en beiden schreven hun levensverhaal.

oorspronkelijke artikel Jan de Vries 2016/bijgewerkt 2025 Jelle van der Meulen