Emigratie van Koudumers naar Argentinië rond 1889

In de jaren 1888-1890 emigreerden twaalf en waarschijnlijk nog meer Koudumer gezinnen naar Argentinië. Aangespoord door de armoede in Friesland en de belofte van een betere toekomst in Zuid-Amerika maakten ze per stoomschip de reis van vijf, zes weken van Rotterdam of Amsterdam naar Buenos Aires. Vanaf daar zouden ze een mooie plek krijgen in het nieuwe land dat zich in die tijd zo voorspoedig ontwikkeld had.[1]

Zo meldt het Dagblad van Friesland van 31 augustus 1889 in een kort berichtje: “Uit hoofde van werkgebrek en daaruit voortvloeiende schrale verdiensten gaan eerstdaags eenige huisgezinnen uit Balk elders hun geluk zoeken, en wel in Argentinië. Ook vertrekt uit Koudum spoedig een negental gezinnen derwaarts.”

 

Emigratie naar Argentinië eind 19e eeuw

Vanaf het begin van de 16e eeuw werd Zuid-Amerika gekoloniseerd door Europese landen, voornamelijk door Portugal en Spanje. Tot begin 19e eeuw waren grote delen van Zuid-Amerika, waaronder het huidige Argentinië, een Spaanse kolonie. Na een korte strijd met de Spanjaarden werd Argentinië in 1816 onafhankelijk van Spanje. Het land ontwikkelde zich snel, onder andere door veroveringen en mede dankzij veel immigranten die de uitgestrekte landerijen benutten voor voornamelijk veeteelt.

In het midden van de 19e eeuw gingen er al een paar honderd Nederlandse landverhuizers, vooral uit Zeeland, naar Zuid-Amerika, naar Brazilië. De emigratie van de Zeeuwse landverhuizers werd aangemoedigd door de in 1855 opgerichte Braziliaanse Associação Central de Colonização (ACC). Die maakt samen met een Antwerps emigratiekantoor propaganda op het Zeeuwse platteland.

Iets dergelijks gebeurde weer tussen 1888 en 1890, maar toen was het Argentinië die propaganda voerde met de bedoeling dat Europese boeren de uitgestrekte landerijen op de pampa’s verder zouden ontginnen. In 1888 sloot de Argentijnse regering een deal met de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij (NASM) om Noord-Europese immigranten vanuit Nederlandse havens naar Argentinië te vervoeren. Voor iedere passagier ontving de NASM een premie zodat de Nederlandse emigranten de reis naar Argentinië gratis konden maken.

In Nederland was er aan het einde van de 19e eeuw sprake van een landbouwcrisis, vooral in Groningen, Friesland en Zeeland. Ronselaars trokken het platteland over om landarbeiders over te halen te emigreren. Ze organiseerden bijeenkomsten en stelden de toehoorders een gratis overtocht, gratis eerste opvang en goedkoop land in het vooruitzicht. Ook iemand als Abraham Kuyper, de christelijke voorman van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) moedigde de armste delen van de Nederlandse bevolking aan om hun heil in Amerika te zoeken.

Mede dankzij de rechtstreekse bootverbindingen met stoomschepen naar Zuid-Amerika emigreerden tussen 1888 en 1891 4474 Nederlanders naar het beloofde land Argentinië, vooral uit Groningen, Friesland en Zeeland. Dat lijkt aardig wat, maar ter vergelijking: zo’n 13.000 Belgen, 64.000 Fransen, 114.000 Spanjaarden, 8700 Engelsen en vele duizenden Duitsers, Oostenrijkers, Zwitsers en Italianen vertrokken van Europa naar Argentinië. Van de 4474 emigranten uit Nederland naar Argentinië betaalde maar een klein deel de overtocht zelf. Voor 3742 Nederlandse emigranten naar Argentinië betaalde de Argentijnse regering het passagebiljet, de zogenaamde ‘pasajes subsidiarios’. Helaas was het allemaal niet zo mooi als beloofd.

Leeuwarder Courant 21-08-1889

De schepen van de NASM vertrokken in 1889 en 1890 vrijwel maandelijks afwisselend uit Rotterdam of Amsterdam naar Argentinië. De reis zelf duurde vijf tot zes weken en het was bepaald geen luxe reis[2]. In een artikel uit de Leeuwarder Courant naar aanleiding van het bezoek van Willem-Alexander en Maxima aan Argentinië schrijft Wio Joustra in 2013:

“Tussen 1887 en1890 waagden 3742 Nederlanders zich aan de zware, doch gratis overtocht. Ronselaars en mensenhandelaren deden overal hun werk. Op provisiebasis. Overal werden zogenaamde landarbeiders geronseld. Onder hen ook mannen die nog nooit een spade de grond in hadden gestoken. De overtocht duurde vijf tot zes weken, de kans op besmettelijke ziekten was groot.

[. . .] De opvang in Buenos Aires vond plaats in een oud theatergebouw vlak bij de haven[3]. Het was een houten keet vol luizen. Op een bord stond: ‘Wacht u voor drinkwater in verband met de rode loop’. Maag- en darmontsteking, buikgriep, mazelen en bronchitis waren aan de orde van de dag. Naast het ‘hotel’ stond een magazijn vol met lijkkisten. [. . .] Eenmaal in de binnenlanden aangekomen gingen veel landverhuizers al snel aan de barre omstandigheden ten onder. Dit was niet het voorgespiegelde paradijs, dit was een troosteloze woestenij. Ziekte, desillusie, drank en apathie maakte zich van een aantal meester."

Het Emigrantenhotel in Buenos Aires rond 1888

Er zijn wel succesverhalen, maar er zijn nog meer verhalen over een bijna-slavenbestaan, over te moeten leven naar de grillen van grondeigenaren en koloniedirecteuren. Er waren veel misstanden, en beloftes die niet nagekomen werden. Regelmatig waren er slechte voorzieningen op de plekken waar de emigranten terechtkwamen, moesten ze zelf hun woning (af)bouwen en was de grond soms nauwelijks te bewerken. Door de erbarmelijke leef- en werkomstandigheden stierf een derde van de landverhuizers door ziekte, honger of armoede.

Bovendien werd Argentinië rond 1890 getroffen door een zware economische crisis. De nieuwe immigranten raakten zo hun werk kwijt en moesten op zoek naar nieuw werk dat er niet altijd was. Talloze Nederlandse gezinnen zochten hun heil bij de Nederlandse consul-generaal, maar die wilde alleen weduwen met kleine kinderen helpen. Uiteindelijk keerde een kwart van de emigranten terug naar Nederland. De emigratie naar Argentinië met de NASM kwam door de slechte berichten en het stopzetten van de betaalde overtochten al in 1890 tot stilstand.

Het Dagblad van Friesland plaatst op 19 april 1891 een bericht over de heer L. van Riet, Nederlands consul-generaal te Buenos-Aires. Dat niet iedereen erin slaagt in Argentinië een bestaan op te bouwen heeft ook als oorzaak “dat velen, die uit Nederland naar Argentinië kwamen en zich uitgaven voor landbouwers en ambachtslieden, dikwijls ook niet meer waren dan voddenrapers, orgeldraaiers en oesterschrappers, verongelukten in de maatschappij, zwakken naar lichaam en geest, die gedacht hadden zonder werken hier een paradijs te vinden. Er zijn evenwel ook andere gezinnen, die willen werken en sparen en in het land een goede toekomst tegemoet gaan. Alles bij elkaar genomen, meent de Hr. Van Riet evenwel, landverhuizing naar Argentinië thans niet te mogen aanraden.”

Dat zo’n grote groep naar Argentinië geëmigreerde Nederlanders berooid terug moest keren, lag dus voor een deel aan de Nederlanders zelf. Ze hadden vaak geen idee wat hun te wachten stond, konden de taal niet praten noch verstaan en hadden niet het juiste vak – of ze wilden niet echt aanpakken.

In een ingezonden brief in het Nieuw Advertentieblad van 16 april 1895 betoogt G. Weijers[4] dat het niet de schuld van Argentinië is dat zoveel Nederlandse immigranten het in die tijd zwaar hadden in Argentinië. Argentinië betaalde de tocht, zorgde voor eerste opvang bij aankomst in het land en bood mogelijkheden om aan werk te komen. Maar de meeste Nederlanders spraken de taal niet, hadden geen geld voor de eerste dagen of weken en waren te afwachtend om aan werk te komen. Bovendien, zo meent Weijers, liet de Nederlandse consul zijn landgenoten in de kou staan, zeker als je ziet hoe Ieren, Fransen, Italianen en Belgen geholpen werden. De Nederlandse consul zei soms gewoon: “Wat doe gij hier, ik heb jelui niet geroepen, heb wel andere bezigheden dan mij met jelui bezig te houden”.

Illustratief is dan ook het korte berichtje uit het Dagblad van Friesland van 23 mei 1889:

In het Dagblad van Friesland van 28 juni 1890 worden tegengestelde berichten over Argentinië gemeld. Aan de ene kant wordt er vanuit Argentinië geschreven: "Iedereen, die hier heen komt, mits genegen te werken, vindt hier een goed bestaan en zeer goed zijn brood, ten minste veel gemakkelijker en veel beter dan in Nederland. Wij kennen geen zorgen meer, werken 6 á 7 uren per dag, hebben best eten, volop fijn ossenvleesch, een goede woning en land om te bewerken, zoo goed, dat men lang met de lantaarn in Nederland moet zoeken om te vinden, wat wij hier maar volop ter bebouwing kunnen bekomen.”

Maar een Amsterdammer zegt volgens de krant: “Het is ons erg tegengeslagen en het is alles bedrog, wat wij over hier gehoord hadden, toen wij in Amsterdam waren. Het is hier nog veel erger dan in Holland; hier is veel te werken maar weinig geld. Men moet hier voor een peso per dag werken, dat staat gelijk aan 40 cts. Hollandsch geld en nu is het tijd van maïs plukken en dat geeft 30 cts per dag en dan leeft men net als een beest, slapen in de open lucht en droog brood eten en zoo is alles. De woningen zijn hier arme vier- kante hokken, zonder ramen of iets. Wij slapen op den grond met een zak hooi en haast zonder dekking; geen stoel of tafel hebben wij nog en wij eten altijd droog brood."

De krant waarschuwt: “Waar het verschil zoo groot is, daar zij voorzichtigheid aangeraden. Natuurlijk zullen de toestanden over het geheele land wel niet dezelfde zijn, en ook zijn alle menschen niet gelijk ; de een weet zich te redden, waar de ander verlegen staat. Zoo valt het zeker te verklaren, dat de een Argentinië een land van zegen en overvloed noemt, terwijl een ander er niets dan armoede en teleurstelling vindt. Men houde daar rekening mee!”

De conclusie lijkt in ieder geval gerechtvaardigd dat veel Nederlandse immigranten er niet in slaagden een bestaan in Argentinië op te bouwen. Ervaring met de Argentijnse landbouw hadden ze niet, ze spraken de taal niet en konden niet tegen het eenzijdige dieet met veel (taai) vlees. Ook de grootte van het land zal parten gespeeld hebben. Alleen al de Koudumer families vonden soms honderden kilometers van elkaar werk en onderkomen[5]. Wat ook parten gespeeld heeft, is het feit dat de Nederlanders er niet in slaagden om zich te organiseren en zo elkaar te helpen. Dat heeft landverhuizers uit andere landen wel aanzienlijk geholpen.

Ook later nog, in het begin van de 20e eeuw gingen nog zeer veel emigranten naar Argentinië, met name uit de katholieke landen van Zuid-Europa. Uit Nederland gingen er toen nauwelijks emigranten meer naar Argentinië. Zo meldde het Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant op 15 juni 1907:

“Er is een tijd geweest, nu ruim twintig jaren geleden, dat ook in ons land de roep ging: Naar Argentinië! Later heeft men er zooveel niet meer van gehoord. Over 't algemeen viel 't er niet mee; 't kan ook zijn, dat ons volk er zich minder goed wist in te burgeren, ofschoon een onzer vroegere gewestgenooten, de heer Wouter Wouters van Koudum, die in dien tijd er ook heengegaan is en die herhaaldelijk brieven voor ons blad geschreven heeft, over 't geheel zich wel tevreden betoonde met de verbetering van -zijn maatschappelijken welstand. Anderen echter hebben niets dan teleurstelling gevonden en zoo heeft de trek naar Argentinië in ons land niet lang aangehouden.”

Er is nu nog steeds een kleine Nederlandse kolonie in Argentinië, van gezinnen die er aan het eind van de 19e eeuw of in het begin van de 20e eeuw wel in slaagden om zich een bestaan te veroveren. In het Nieuwsblad van Friesland - Hepkema’s Courant van 16 maart 1910 werd nogmaals afgeraden om naar Argentinië te emigreren vanwege “de eigenaardige levensomstandigheden” daar. Landverhuizers uit Nederland “vinden er niet de gemakken en gerieven, waaraan zij in hun land verwend zijn, en kunnen zich niet schikken in een leven, dat uitsluitend uit hard zwoegen bestaat.”

Toch staat er een half jaar later een berichtje in dezelfde krant (van 31-12-1910) dat er op dat moment in Argentinië zo’n vijf- tot zesduizend Nederlanders wonen “en met bijna iedere boot komen er nieuwe landverhuizers uit Nederland aan. Wel hebben de teleurstellingen en ontberingen jaren lang de instrooming van vreemdelingen tegengehouden; doch in de laatste jaren neemt de Hollandsche landverhuizing daarheen weer toe.” Tot in het begin van de 20e eeuw blijft emigratie naar Argentinië blijkbaar mensen trekken.

Emigratie van Koudumers naar Argentinië

Als voorbeeld van de armoede in Koudum dient een artikeltje in De Volksvriend, een Nederlandstalig weekblad dat van 1874 tot 1951 in Amerika verscheen. In het nummer van 22 maart 1888 had in de rubriek ‘Nederlandsch nieuws’ een bericht gestaan over bedelaars in Koudum:

Dus het is te begrijpen dat ook mannen en zelfs hele gezinnen uit Koudum rond 1889 naar Argentinië vertrokken. Koudum telde in die tijd krap 1900 inwoners, zo zegt het Dagblad voor Friesland, zie hieronder) en enkele tientallen daarvan zijn naar Argentinië geëmigreerd. Dat levert bepaald niet van iedereen succesverhalen op. Ook zijn misschien niet alle Koudumer gezinnen die naar Argentinië trokken, te traceren. Volgens het hierboven geciteerde bericht in het Dagblad van Friesland zouden er vlak na 31 augustus 1889 negen Koudumer gezinnen naar Argentinië vertrokken zijn. Dezelfde krant maakt op 3 oktober 1889 opnieuw melding van negen Koudumer gezinnen:

Dat zullen gezinnen zijn die op 25 september 1889 met de ss. Schiedam naar Argentinië gingen. Als we de drie broers De Hoop als drie ‘gezinnen’ rekenen, staan alle Koudumer gezinnen die op 25 september 1889 naar Argentinië vertrokken hieronder genoemd. Ook daarvóór, op 4 juni 1889, waren Koudumer gezinnen met de ss Schiedam naar Zuid-Amerika geëmigreerd.

De volgende gezinnen die in 1889 van Koudum naar Argentinië geëmigreerd zijn, hebben we kunnen achterhalen. Van enkele gezinnen is soms (veel) meer informatie bekend.

ss Schiedam (schilderij Antonio Jacobson/Scheepvaartmuseum)

Vertrek 4 juni 1889 met de ss Schiedam van Rotterdam naar Argentinië. Aankomst Buenos Aires 9 juli 1889.

- Lolke Postma met vrouw en drie kinderen in de leeftijd van 2 tot 8 jaar. Lolke overlijdt in Argentinië, waarna de weduwe naar Koudum terugkeert. Lees meer over dit gezin op de pagina ‘Lolke en Sjoerd Postma emigratie naar Argentinië’.

- Sjoerd Postma (broer van Lolke Postma) met vrouw en eveneens drie kinderen in de leeftijd van 2 tot 8 jaar. Lees meer over dit gezin op de pagina ‘Lolke en Sjoerd Postma emigratie naar Argentinië’.

- Wouter Wouters met vrouw en vier kinderen in de leeftijd van een tot acht jaar. Wouters schreef van 1893 tot 1911 een flink aantal ingezonden brieven in het Nieuw Advertentieblad en diens opvolger het Nieuwsblad voor Friesland (de Hepkema). Lees meer over de reis en de eerste jaren in Argentinië van dit gezin op de pagina ’Wouter Wouters - emigratie naar Argentinië’.

Vertrek 25 september 1889 met de ss Schiedam van Amsterdam naar Argentinië. Aankomst Buenos Aires 30 oktober 1889.

- Jelle de Boer met zijn vrouw en drie kinderen in de leeftijd van 1 tot 4 jaar. Zie de pagina  Jelle de Boer – emigratie naar Argentinië .

- Jarig van Dam met vrouw Aukje en zoontje Tjemme. Lees meer over dit gezin op de paginaJarig van Dam - emigratie naar Argentinië’.

- Jelle de Hoop met vrouw. Meer informatie over dit gezin op de pagina ‘De gebroeders De Hoop - emigratie naar Argentinië’.

- Karel de Hoop; hij schreef een tamelijk uitvoerig verslag over zijn zevenjarig verblijf in Argentinië. Zie de pagina ‘De gebroeders De Hoop – emigratie naar Argentinië’.

- Jan de Hoop (zie de pagina ‘De gebroeders De Hoop – emigratie naar Argentinië’).

- Jan Cornelis Koornstra met zijn gezin (vader, moeder en zeven kinderen van bijna 2 tot 14 jaar). Deze Koornstra schrijft over de reis en over de beginperiode in Argentinië brieven naar zijn familie in Koudum waarvan er negen bewaard gebleven zijn. Zie deze webpagina.

- Jan Kruis met zijn vrouw Hinke Rienstra en vijf kinderen in de leeftijd van 1 tot 11 jaar. Het gezin zou nog geen jaar in Argentinië blijven. Zie de webpagina ‘Jan Kruis - emigratie naar Argentinië’.

- Rein Quarré met vrouw en drie kinderen in de leeftijd van bijna 5 tot 15 jaar. Mogelijk reisde de twintigjarige stiefzoon Geert het gezin met de boot van 5 november 1889 hen achterna. Zie de pagina ‘Rein Quarré emigratie naar Argentinië’.

- Jacob Schurer met vrouw en twee kinderen in de leeftijd van 0 en 1 jaar oud. In 1892 is Jacob Schurer alleen weer terug in Koudum. Zie de pagina ‘Jacob Schurer – emigratie naar Argentinië’.

- Abe Douwes Visser, arbeider met zijn vrouw Aaltje Hoekstra en zeven kinderen in de leeftijd van 1 tot 21 jaar. Dit gezin is in Argentinië gebleven. Zie de pagina ‘Abe Visser emigratie naar Argentinië’.

Zoals gezegd is van drie Koudumers die in 1889 naar Argentinië emigreerden redelijk wat informatie bekend. Wouter Wouters is met zijn gezin in Argentinië gebleven en schreef tussen 1893 en 1911 zeventien ingezonden brieven naar de Hepkema. Karel de Hoop ging met twee broers naar Argentinië en keerde na zeven jaar weer terug in Koudum. Over zijn verblijf in Argentinië schreef hij een verhaal van vijf A4’tjes. Jan Cornelis Koornstra emigreerde met zijn gezin en schreef tijdens de reis en gedurende de eerste jaren in Argentinië zes brieven die bewaard zijn gebleven.

 

augustus 2024/Jelle van der Meulen

 

[1] Voor dit algemeen overzicht zijn de belangrijkste bronnen:

Gerlinde Banda. De oogst van de tegenspoed. Emigratie van Friese landarbeiders naar Argentyinië (188-1890). Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Leiden, 1993 (Geraadpleegd in Tresoar)
Bram de Graaf. ‘Zeeuwen op de pampa’. https://www.historischnieuwsblad.nl/zeeuwen-op-de-pampa/ [geraadpleegd 19-6-2024]
Wio Joustra. ‘Schapen zonder herder’. In: Leeuwarder Courant 26-1-2013
Mari Smits. ‘Geen paradijs. De Nederlandse emigratie naar Zuid-Amerika, 1858-1940’. https://historiek.net/geen-paradijs-de-nederlandse-emigratie-naar-zuid-amerika-1858-1940/57333/  [geraadpleegd 19-6-2024]
Robert P. Swierenga. ‘Een paradijs dat niet bestond. Nederlandse immigranten in Argentinië’. Lezing op het Twaalfde Internationale Economische Historie Conventie, Madrid, Spanje, 28 augustus 1998. (Nederlandse versie op de website https://www.hvnf.nl/genealogie/emigration/Nederlands/Argentinie/ArgentinieMain.html)
Hans Vogel en Marjan Smits – Toekomstland. Europeanen op reis in Argentinië tijdens de gouden jaren (1880-1930). Amsterdam/Antwerpen, 2010.
Diverse krantenartikelen in het Nieuw Advertentieblad en diens opvolger het Nieuwsblad voor Friesland (de hepkema) en het Dagblad voor Friesland.

[2] Tijdens de reis van de ss Schiedam die op 25 september 1889 van Amsterdam naar Argentinië vertrok, overleden alleen al drie zeer jonge kinderen van Koudumer gezinnen. Op 14 oktober overleed namelijk de zeven maanden oude Antje Schurer, op 17 oktober de zes maanden oude Baukje de Hoop (dochter van zijn broer) en op 18 oktober van de nog geen twee jaar oude Tjemme van Dam

[3] Dit werd het ‘Emigrantenhotel’ genoemd.

[4] Op de ‘Lijst van Friezen die vóór 1910 naar Argentinië zijn geëmigreerd’ (Bijlage XIII in Gerlinde Banda. De oogst van de tegenspoed.) staat bij de naam van G. Weyers dat diens geboorteplaats Koudum is. Maar de naam is (ook onder varianten als Weijers) niet terug te vinden in de bevolkingsregisters van de gemeente Hemelumer Oldefert. In een brief aan het Nieuw Advertentieblad (18-12-1897) noemt Wouter Wouters hem een Hollander: “Ik ken hier o.a. een Hollander, den heer Weijers, die vroeger ook wel eens in uw blad geschreven heeft. In den goeden tijd had deze 15 à 20 arbeiders in zijn dienst; nu heeft hij een klein herbergje. Door achteruitgang in zaken heeft hij zijn boel moeten verkoopen, en hij is de eenige niet die dit lot treft.”

[5] Het verslag van Karel de Hoop over het verblijf van hem en zijn broers in Argentinië, van 1889 tot 1896, laat goed zien welke afstanden afgelegd moesten worden om werk te vinden.